De eerste Asjkenazische opperrabbijn van Londen wordt in Rotterdam herdacht
Ruben Vis, 2014, gewijzigd 2021
In september 2013 werd Ephraim Mirvis geïnstalleerd als de elfde Britse opperrabbijn sinds Aaron Hart in 1704 werd benoemd. Eigenlijk de twaalfde, want direct voor Hart was er al een opperrabbijn. In Engeland is men hem ‘vergeten’. In Rotterdam wordt hij herdacht. Want na Londen werd Jehoeda Löb ben Efraim Asjer Ansjel opperrabbijn in Rotterdam. “Van hem weten we vrijwel niets”, schreef David Hausdorff in zijn boek Jizkor, over de geschiedenis van de Joden in Rotterdam[1]. Dankzij het werk van twee onderzoekers kunnen we de passage over deze Rotterdamse opperrabbijn herschrijven.
Hausdorff is over Jehoeda Löb uiterst summier: “Van hem weten we vrijwel niets”. Waarop slechts de volgende vier zinnen volgen:
Van hem weten we vrijwel niets. Hij was eerst rabbijn in Londen, kreeg daar moeilijkheden wegens zijn onomkoopbaarheid. Hij verliet Londen en was in Rotterdam als rabbijn in functie van ongeveer 1700 tot ongeveer 1708. Hij vestigde zich toen in Amsterdam, kreeg in 1714 opdracht van de Amsterdamse parnassijns gedurende hun onenigheid met Chagam Tsewie een huwelijk in te zegenen.[2] Hij was in 1707 opperrabbijn ad interim van Amsterdam.[3]
Waar begraven?
In 2008 kreeg de Joodse Gemeente Rotterdam een vraag van Rabbijn Yosef (Yossi) Prager uit Modiin Illit in Israel die bezig was met onderzoek voor een artikel over de eerste Asjkenazische rabbijnen van Londen, in de 18e eeuw. Zijn vraag was of zich in Rotterdam het graf bevindt van opperrabbijn Jehoeda Löb ben Ephraim Anschel HaCohen [quod non – hij was geen koheen], uit Hamburg, die rabbijn was in Londen en rabbijn werd in Rotterdam in 1700.[4] Ook was hij interim rabbijn in Amsterdam.
Ik kreeg de vraag doorgestuurd. Het antwoord kon gemakkelijk worden gegeven. Hij ligt begraven op de rabbijnenregel van de Hoogduits Joodse begraafplaats te Muiderberg. Ik stuurde Prager in vertaling de bovenstaande passage uit het boek Jizkor. Maar meer nog dan met dat antwoord, was de vragensteller verguld met de ongevraagde informatie die ik hem aanvullend gaf: Rotterdam herdenkt zijn opperrabbijnen. Twee keer per jaar wordt er een Memorjizkor gezegd voor alle Rotterdamse opperrabbijnen, inclusief Jehoeda Löb ben Efraim Asjer Ansjel.
Het stoorde Prager dat Jehoeda Löb niet in Londen werd herdacht.
Prager: De reden voor mijn plotselinge interesse in de geschiedenis van de Rotterdamse Kehilla is dat ik het voornemen heb een artikel te schrijven over de vroegste tijd van de Asjkenazische gemeente in Londen. Toen ik de naam van rabbi Jehoeda Löb tegenkwam, stoorde het mij dat zijn naam ontbreekt in het Londense Memorboek. [Het Londen Memorboek is of bevat een lijst van de Londense opperrabbijnen]. Ik neem aan dat het zijn vijanden in Londen zijn geweest waar hij geen steekpenningen van wenste te aanvaarden, die er voor hebben gezorgd dat zijn naam niet werd ingeschreven. Daarom heeft het mij des te meer verguld dat rabbi Jehoeda desondanks twee keer per jaar wordt herinnerd door de Joodse Gemeente Rotterdam. De Hemel heeft ingegrepen, om de herinnering aan een oude wijze man die in Londen zo verschrikkelijk slecht was behandeld in stand te houden.
Het artikel van Prager is er gekomen. The early years of London’s Ashkenazi Community is in het vijfde Jaarboek van Yerushaseinu, 5771, 2011 gepubliceerd. Door het onderzoek van Prager weten we inmiddels meer van Jehoeda Löb, en kunnen we de openingszin van Hausdorff – Van hem weten we vrijwel niets – enigszins temperen. Sinds de dissertatie van rabbi Yosie Levine is de kennis over Jehoeda Löb nog verder toegenomen.[5]
The early years of London’s Ashkenazi Community
Dat Jehoeda Löb vanuit Londen juist naar Rotterdam uitweek, is minder vreemd gekozen dan het lijkt. Waarom Rotterdam, waarom Nederland? Omdat (volgens Prager) Jehoeda Löb waarschijnlijk vanuit Amsterdam naar Londen kwam, en dus na zijn gedwongen aftreden daar, naar Nederland terugkeerde. In die tijd werden ons land en Anglia geregeerd door één Nederlandse vorst: de protestantse Willem Hendrik, of Willem III, stadhouder in Nederland; koning in Engeland.
Prager schrijft in zijn artikel The early years of London’s Ashkenazi Community:
De eerste rabbijn van de Asjkenaziem was Rabbi Jehoeda Löb ben Avraham Efraim Asher Ansjel Hamburger Spatz, logischerwijs geboren in Hamburg. Hij was getrouwd met Sara Gittelen, dochter van Rabbi Avraham Aberle van Worms, de opperrabbijn van Amsterdam.
Het lijkt er op dat Rabbi Jehoeda Löb in Amsterdam woonde voor dat hij naar Londen ging. Zijn zoon Eliezer Levie Hamburger werd rond 1660 geboren in Amsterdam en die trouwde in Amsterdam in 1682.
Rabbi Jehoeda Löb was volgens de Britse historicus Cecil Roth rabbijn in Londen van 1696 tot 1700.[6] Zijn impopulariteit is toe te schrijven aan zijn weigering om steekpenningen te accepteren. [Prager koppelt zijn korte Londense rabbinale loopbaan aan diens schijnbare impopulariteit. Daarbij verwijst Prager naar Hausdorff in Jizkor en citeert diens Nederlandse woord ‘onomkoopbaarheid’. Hausdorff op zijn beurt heeft zich voor deze karakteristiek van Jehoeda Löb waarschijnlijk gebaseerd op het artikel van Lucien Wolf die spreekt over Jehoeda Löb en diens ‘onpartijdig en integer bestuur’.]
De bestuurders van de gemeenschap dwongen de oude wijze man in 1700 door het toepassen van bedrog om af te treden. Een anonieme hand had een draad van de Tsietsiet van zijn Talliet gesneden, waardoor zijn Talliet ongeschikt was geworden.[7] Dit kan bedoeld zijn geweest als een bedreiging; de doden worden immers begraven in een ongeschikt gemaakt Talliet.
Rabbi Jehoeda ontving gelukkig onmiddellijk een aanstelling als rabbijn van Rotterdam. Later verhuisde hij naar Amsterdam, waar hij twee keer als de interim-rabbijn van de Asjkenazische gemeente fungeert. ….
Rabbi Jehoeda Löb overlijdt in Amsterdam op 23 februari 1720 – 14 Adar 5480, op een zeer hoge leeftijd. Op zijn Matsewa wordt hij genoemd de oude Gaon Morenoe Harav Löb Abraham Hamburger, Aw Beth Din van Rotterdam.
Van Rabbi Jehoeda Löb zijn meer dan een dozijn approbaties (aanbevelingen voor in een boek) bewaard gebleven.
In aanvulling daarop schrijft Yosie Levine in zijn dissertatie over Chacham Zwi (2020) dat Jehoeda Löb in Amsterdam de opvolger is van R. Aryeh Jehoeda Löb ben David, ook bekend als Löb Kalisch. Kalisch was aangetrokken als de rabbijn van de Asjkenazische gemeente in Amsterdam in 1708. Hij was een kleinzoon van R. Joel Sirkes (Bach, Bajit Chadasj), en zelf de auteur van Gur Aryeh (Amsterdam, 1733).[8] Kalisch stierf kort na zijn benoeming, op 9 november 1709, waarop de Asjkenazische gemeente van Amsterdam Jehoeda Löb tot interim-rabbijn benoemt.[9] Op 7 januari 1710 wordt een nieuwe, permanente, rabbijn verkozen: Chacham Zwi Asjkenazi die in maart 1710 de rabbinale zetel van Jehoeda Löb overneemt. Nog in januari 1710 ondertekende Jehoeda Löb een approbatie in zijn capaciteit van interim-rabbijn van de Asjkenazische gemeente van Amsterdam.
[1] David Hausdorff, Jizkor, Platenatlas van drie en een halve eeuw geschiedenis van de joodse gemeente in Rotterdam, van 1610 tot circa 1960, p. 37, Baarn, 1978,
[2] Als Chacham Zwi op 3 januari 1714 uit Amsterdam vertrekt, kan het niet zijn dat het ‘gedurende hun onenigheid’ is geweest dat Jehoeda Löb het verzoek kreeg.
[3] Hausdorff ontleent zijn gegevens volgens een noot op deze beschrijving aan een artikel van Lucien Wolf, The origin of the Hambro Synagogue, in The Jewish Chronicle, p. 7, van 18 november 1892 en aan het Joods-geschiedkundig werk Se’eriet Israel van Menachem Man Amelander, Nederlandse vertaling, p. 563.
[4] Lucien Wolf verwart in zijn artikel deze rabbi Jehoeda met diens naamgenoot rabbi Jehoeda Hakoheen uit Ofen, een oom van de Chacham Zwi. Ook Hausdorff legt, blijkbaar abusievelijk, deze familierelatie tussen de Chacham Zwi en Rabbi Jehoeda Löb, in zijn artikel over de Rotterdamse opperrabbijnen, in: Opstellen aangeboden aan Opperrabbijn L. Vorst ter gelegenheid van zijn installatie, Rotterdam, 1959. In Jizkor legt Hausdorff dit verband niet meer.
[5] Yosie Levine, Hakham Zevi, An Intellectual Biography of an Early Modern Port Rabbi, Yeshiva University, New York, 2020
[6] Prof. Cecil Roth, The Great Synagogue, London 1690-1940, London, 1950, chapter 3, p. 31, noot 6
[7] In het boek Ma’ase Rav van Jochanan Holleschau, uitgegeven in Amsterdam, 1707 wordt dit voorval beschreven (pagina 3, eerste kolom: Er was al een meningsverschil over de verbanning van de geleerde rabbijn, nadat een draad van de Tsietsiet aan een van de hoeken van diens Talliet was afgesneden). Holleschau werd in 1706 in Londen benoemd tot rabbijn van een afgescheiden gemeente die later de Hasbro Synagogue zou gaan heten. Daarvoor was hij een leraar in Londen.
[8] Er is een ets van hem gemaakt, Jacob Folkema, 1709. Zie: https://www.rijksmuseum.nl/en/collection/RP-P-1908-169
[9] Dus niet 1707 zoals Hausdorff schrijft.
Juda Leib ben Efraim Asjer Ansjel Hamburg, OR Rotterdam. Haskama Menorat Hamaor, Amsterdam, 1700.
Zoals andere Asjkenazische Gemeenten hadden, kende ook de Londense Gemeente Memorbücher of Commemoration Books. Het oudste nog bestaande boek dateert van 1758. De lijst diende om te worden uitgesproken in alle sjoels die onder jurisdictie vielen van de Britse opperrabbijn.
Waarop Prager opmerkt: “Het is bijzonder spijtig dat de eerste rabbijn, Jehoeda Löb ben Efraim Asjer Ansjel, die in Nederland overleed, ontbreekt in deze lijst. Het waren zijn vijanden in Londen die er zonder twijfel voor hebben gezorgd dat hij nimmer in Londen herdacht zou worden. Gelukkig toont de Joodse Gemeente Rotterdam hem meer te waarderen en noemt rabbi Jehoeda Löb twee keer per jaar in hun Memorjizkor. Deze informatie werd mij vriendelijk verstrekt door Ruben Vis, voormalig Chazzan van de Joodse Gemeente Rotterdam en thans secretaris van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap.”
Prager schrijft niet over de signatuur die Jehoeda Löb heeft. Chacham Zwi raakt in Amsterdam verstrikt in de voor- en tegenstanders van Sjabtai Zwi en dit dispuut leidt er uiteindelijk toe dat Chacham Zwi, Amsterdams beroemdste opperrabbijn, het veld moet ruimen. De impact van voor of tegen Sjabtai Zwi te zijn is groot. Waar stond Jehoeda Löb in dit debat? Prager gaat aan deze vraag voorbij. In zijn dissertatie meldt Levine dat Jehoeda Löb een aanhanger is van het gedachtengoed van Sjabtai Tsvi, de naar later blijkt valse masjiach (verlosser) die voor veel oproer juist in Amsterdam heeft gezorgd.
Levine: “The Sabbatean, R. Judah Loeb b. Anschel made his home in the port cities of London, Rotterdam and Amsterdam. See his approbation for Isaac Cantarini’s Et Ketz (Amsterdam, 1710), who predicted the coming of the messiah in 1740. Conspicuously, R. Judah Loeb also wrote a glowing approbation for the republication of Sefer ha-Mefo’ar (Amsterdam, 1709), a book of homilies by the sixteenth-century messianic enthusiast, Solomon Molcho.”
Haskama op Et Kets, 1710, Jehoeda Löb ben Efraim Asjer Ansjel Hamburg, voormalig opperrabbijn van Rotterdam, en nu tijdelijk werkzaam in de Asjkenazische gemeente [van Amsterdam] ‘been malka lemalka’- tussen twee koningen – zolang er geen opperrabbijn is.
Salomon Lipschütz
Opvolger van Jehoeda Löb is Salomon Lipschütz. Hausdorff stelt vast dat eerdere schrijvers, Italie en Maarsen, de start van zijn positie bepalen op respectievelijk 1710 en 1718 en dit ook met elkaar dus tegensprekende bronnen onderbouwen. Levine vermeldt een vraag van Lipschütz die hij in 1716 stelt als rabbijn van Rotterdam. Hausdorff lijkt deze vraag niet te kennen, Italie en Maarsen ook niet. Lipschütz stelt de vraag aan Chacham Zwi. Levine gaat er van uit dat de twee elkaar in 1714 hebben ontmoet wanneer Chacham Zwi uit Amsterdam vertrekt en via Rotterdam naar Londen reist.
Hausdorff aangevuld, aangepast en herschreven
Van hem weten we vrijwel niets, schreef Hausdorff over Jehoeda Löb. Maar inmiddels weten we toch wel wat meer. De oorspronkelijke tekst in het boek Jizkor kan nu dan ook met de door Prager en Levine verzamelde gegevens als volgt worden aangevuld, aangepast en herschreven:
Jehoeda Löb ben Efraim Asjer Ansjel Hamburger Spatz (ca. 1700 – ca. 1709)
Voor dat Jehoeda Löb naar Rotterdam kwam, was hij de eerste Asjkenazische rabbijn in Londen, sinds de komst van eerst Sefardische en nadien Asjkenazische Joden naar Londen rond het midden van de 17e eeuw. In Londen kreeg hij moeilijkheden wegens zijn onomkoopbaarheid; hij wordt gekenschetst als onpartijdig en integer. Kort na zijn vertrek in 1700 wordt van hem beweerd dat een anonieme hand een van de Tsitsiet van zijn Talliet had afgesneden, waardoor het Talliet Pasoel, ongeschikt, was geworden. Het zou een doodsdreigement kunnen zijn geweest; in een ongeschikt Talliet worden de doden begraven. Zo verliet hij Londen en trad in Rotterdam als rabbijn in functie vanaf ongeveer 1700 tot ongeveer 1709. Op het boek Menorat Hama’or, Amsterdam, 1700 schrijft hij een Haskama, aanbeveling. Hier ondertekent hij als de rabbijn van Rotterdam, waaruit blijkt dat hij dus in ieder geval al sinds dat jaar als zodanig in Rotterdam fungeerde. Op twaalf andere boeken uitgegeven tussen 1708 en 1710 schrijft hij ook een Haskama.
Jehoeda Löb schreef een Haskama (goedkeuring) voor het boek Et Kets van Isaac Cantarini (Amsterdam, 1710), die de komst van de messias in 1740 voorspelde. Mogelijk een indicatie dat Jehoeda Löb in ieder geval op dat moment in zijn leven niet negatief stond tegenover de messianistische opvattingen die in een deel van de Joodse gemeenschap bestonden. Hier wordt hij de voormalige opperrabbijn van Rotterdam genoemd die als ‘tussenpaus’ het opperrabbinaat van Amsterdam waarneemt. Opvallend is dat R. Judah Loeb ook een uitbundige aanbeveling schreef voor de herpublicatie van Sefer ha-Mefo’ar (Amsterdam, 1709), een boek met preken van Salomon Molcho, een zestiende-eeuwse enthousiasteling voor het messianisme.
In 1706 is Jehoeda Löb een van de drie geleerde rabbijnen die in een ingewikkelde Get-kwestie om een oordeel wordt gevraagd. De vraag over de echtscheidingszaak komt van Jehoeda Löbs opvolger in Londen, Oeri Phoebus alias Aaron Hart en wordt gesteld aan Jehoeda Leib Charif, opperrabbijn van Amsterdam, Jehoeda Löb, opperrabbijn van Rotterdam en Chacham Zwi in Altona.[1]
Hij vestigde zich waarschijnlijk in 1708 in Amsterdam. Zeer waarschijnlijk was dat ook zijn woonplaats voor dat hij in Londen werd benoemd. Zijn zoon Eliezer Levie Hamburger werd rond 1660 geboren in Amsterdam en die trouwde in Amsterdam in 1682.[2] Jehoeda Löb zelf was getrouwd met Sara Gittelen, een dochter van de Amsterdamse opperrabbijn Abraham Aberle ben Jozua van Worms.
Drie keer zien we Jehoeda Löb als interim-rabbijn van Amsterdam; in 1708, in 1709-1710 en in 1714. De eerste keer op het moment dat er wel een Amsterdamse opperrabbijn is benoemd, rabbi Saul uit Krakau, maar die in Glogau onderweg naar zijn nieuwe woonplaats overlijdt; de tweede keer wanneer de Amsterdamse opperrabbijn Arjeh Jehoeda Löb Kalisch is overleden. Kalisch stierf kort na zijn benoeming, op 9 november 1709, waarop de Asjkenazische gemeente van Amsterdam Jehoeda Löb tot interim-rabbijn benoemde. In 1710 eindigde zijn Amsterdamse interimaat met de benoeming van Chacham Zwi tot opperrabbijn van de Asjkenazim in Amsterdam. De derde keer is wanneer de Amsterdamse parnassijns hem in 1714, na het vertrek van opperrabbijn Chacham Zwi uit Amsterdam, vragen een huwelijk in te zegenen. Steeds tekenend als interim-opperrabbijn van Amsterdam.
Als Chacham Zwi in januari 1714 uit Amsterdam moet vertrekken, reist hij naar Londen via Rotterdam. Daar moet hij Salomo Lipschütz, de opvolger van Jehoeda Löb als opperrabbijn in Rotterdam, hebben ontmoet. Later, in 1716, stelt Lipschütz aan Chacham Zwi een vraag over de reinheidsstatus van een voortdurend bloedverliezende vrouw.
Rabbi Jehoeda Löb overlijdt in Amsterdam op 23 februari 1720 – 14 Adar 5480, op een zeer hoge leeftijd. Op zijn Matsewa te Muiderberg wordt hij genoemd de oude Gaon Morenoe Harav Löb Abraham Hamburger, Aw Beth Din van Rotterdam. Het patroniem Abraham komt ook voor onder een van zijn approbaties; soms gebruikte hij ook de achternaam Spatz.
[1] Zie voor de behandeling van de vraag en de antwoorden Ma’ase Rav, Amsterdam, 1707, geciteerd in Levine, 2020
[2] http://akevoth.org/genealogy/ashkenazi/907.htm, geraadpleegd 15 november 2011