RubenVis

Ruben Vis

Niet gemakkelijk iets te bereiken in Amsterdam West – een samenvattend overzicht

Een samenvattend overzicht van waar het boek over de geschiedenis van het Joodse leven in Amsterdam West over gaat.

Op zijn regelmatige lange sjabbat-wandeling naar en van de sjoel in de Willem Schoutenstraat vroeg Ruben Vis zich af of de trek uit de Jodenhoek in de eerste decennia van de twintigste eeuw de Joodse bevolking niet alleen noord-, oost- en zuidwaarts bracht, maar ook naar het westen. En als dat het geval zou zijn geweest, zou er voor de oorlog een sjoel zijn geweest in Amsterdam West? Het antwoord: ja, lang daarvoor zelfs. Want het was in West waar de allereerste sjoel stond buiten de Jodenbuurt. Honderdvijftig jaar geleden zijn de gebedsdiensten er begonnen, gestopt, bijna honderd jaar geleden weer begonnen, in de oorlogsjaren gestopt en in 1957 opnieuw begonnen.

Niet gemakkelijk iets te bereiken in Amsterdam West beschrijft de eerste sjoel in Amsterdam West, de Joodse buurtvereniging voor Amsterdam West die bestond van 1923 tot 1943, en het gemoedelijke en laagdrempelige karakter van de naoorlogse sjoel onder leiding van huisarts Sander Israëls en daarna Hans en Bloeme Evers, en de voortzetting ervan tot de dag van vandaag (2022). In Niet gemakkelijk iets te bereiken in Amsterdam West wordt het religieus-Joodse buurtleven in Amsterdam voor het eerst in beeld gebracht, niet alleen in West maar ook in andere nieuwe wijken zoals Zuid, Plan Zuid (Rivierenbuurt), Oost en Noord. De Joodse buurtverenigingen leverden, al dan niet bedoeld, een belangrijke bijdrage aan pogingen tot het op gang brengen van een democratiseringsproces binnen de Joodse Gemeente in Amsterdam, een gemeenschap van zo’n 80.000 mensen, samen tien procent van de Amsterdamse bevolking.

Ruben Vis (1967) is algemeen secretaris van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap en was daarvoor o.a. werkzaam als tijdschrift- en rtv-journalist, en in het openbaar bestuur. Maar hij is bovenal sinds 2018 bezoeker van de Sander Israëls-sjoel in Amsterdam West. Vis: “Mijn onbeschroomd binnenkomen, net als dit voor zovelen voor mij heeft gegolden, kon op een warm en onvoorwaardelijk welkom rekenen.” Over de Joodse buurtvereniging voor Amsterdam West, 1923-1943, en over de naoorlogse periode publiceerde hij Gemoedelijk en intiem, honderd jaar Joods verenigingsleven in West in: Ons Amsterdam, mei 2021, als voorloper op deze publicatie.

Nieuwe buurten

Het gebied waar de eerste sjoel van West stond, was toen nog onderdeel van de gemeente Nieuwer-Amstel dat haar grens met de hoofdstad tot 1896 tot bij de Singelgracht had. De sjoel, een bidlokaal meer zal het niet zijn geweest, gerund door Nathan Velleman, sloot zijn deuren voor 1900, voordat het gebied onderdeel werd van Amsterdam. Amsterdam breidde zich met de bouw van de gordel ’20-’40 verder uit. Gebied in omringende gemeenten werd vanaf 1 januari 1921 bij Amsterdam gevoegd. De gemeente Sloten ten westen van de stad, de gemeente Watergraafsmeer ten oosten van de stad en de gemeenten Buiksloot, Nieuwendam en Ransdorp benoorden het IJ en opnieuw een flink stuk Nieuwer-Amstel tot aan de huidige gemeentegrens Kalfjeslaan. De snelle groei van het inwonertal maakte woningbouw noodzakelijk. In nieuwe Amsterdamse School-wijken verrezen na de Eerste Wereldoorlog tegelijkertijd wel kerken maar nog geen sjoels. Er ontstond een structuur van Joodse buurtverenigingen die ieder in hun werkgebied zorgde voor sjoeldiensten en zich beijverde om in eerste instantie op eigen kracht en later vanwege de Joodse Gemeente Joods godsdienstonderwijs voor de kinderen te organiseren in gemeentelijke schoolgebouwen in hun buurt.

Niet alleen in de nieuwe buurten ontstonden buurtverenigingen. Ook in de oude Jodenbuurt zijn dergelijke buurtverenigingen opgericht. In algemene zin is het doel van al deze verenigingen om de Joden in de betreffende buurt een actief Joods leven te bieden. In de oude Jodenbuurt waar de welstand vaak lag was, ging het er ook om de Joodse bevolking in materiële zin te voorzien. In de Jodenbuurt, in Noord en in Oost waren de Joodse buurtverenigingen instrumenteel in de bestrijding van de christelijke zending.

Ook en misschien wel vooral waren de buurtverenigingen instrument om de assimilatie te bestrijden. Het Rabbinaat onder leiding van opperrabbijn Abraham Samson Onderwijzer zag in dat door het verlaten van het isolement van de oude Jodenbuurt de kans toenam dat men zich verder zou verwijderen van het Jodendom. Aan de buurtvereniging werd een rabbijn gekoppeld in de functie van geestelijk adviseur. In West was dat eerst rabbijn Isaac Maarsen, later rabbijn George de Lange. Maarsen was tegelijkertijd de geestelijk adviseur van de buurtvereniging in Zuid en werd daar opgevolgd door rabbijn Philip Coppenhagen. Rabbijn Lodewijk Hartog Sarlouis was geestelijk adviseur van de buurtvereniging in Noord en van Bachoerei Mewakshy Jousher, een buurtvereniging in de Nieuwmarktbuurt, opgericht in 1929, met een verenigingshuis op de Kloveniersburgwal 10 die vooral de jeugd probeerde te bereiken in de strijd tegen zending.

Naar alle nieuwe wijken die werden ontwikkeld stroomden de Joden vanuit de oude stad; naar Zuid en Plan Zuid meer dan naar Noord en dan naar West. De opgave waar de Joodse buurtverenigingen zich voor gesteld zagen was vaak hoog. Dit geldt zeker voor Amsterdam West – het gebied dat we nu Oud West noemen, ongeveer tussen Prinsengracht en Kostverlorenvaart, wat later in westelijke richting opschuivend tot eerst de Admiralengracht en daarna Orteliuskade. De in 1923 opgerichte buurtvereniging Ahawoh Weachawoh (vertaling: liefde en broederschap) bleef steeds verhoudingsgewijs klein en het waren maar weinigen die bereid waren met Jan de Leeuw, voorzitter van de buurtvereniging van begin tot eind, de schouders eronder te zetten.

Veel Joden woonden er niet in West. Begin 1941 produceert de afdeling statistiek van de gemeente Amsterdam de stippenkaart waar iedere stip staat voor 10 Joden. In heel Amsterdam woonden toen 80.000 Joden; meer dan tien procent van het totaal aantal inwoners. In de Rivierenbuurt wonen 17.000 Joden. Bijna 35 procent van die buurt was Joods. In het gebied ten noorden van de Overtoom en ten oosten van de Singel staan iets meer dan 200 stippen, wat betekent dat in heel West zo’n tweeduizend Joden woonden, slechts 2,5 procent van de totale Joodse bevolking.

Pas in 1937 krijgt men in West een behoorlijk bidlokaal. Waarschijnlijk zijn er dan wat meer Joden in de buurt komen wonen die interesse hebben in deelname aan de sjoeldiensten waaronder Sander Israëls die er zijn huisartspraktijk opent; uit Duitsland gevluchte Joden zoals de ouders van Horst Kalmann die in de Bonairestraat waren komen wonen en de ouders van Bruno Sommer die een huis huurden in de Berenstraat. Horst en Bruno behoorden tot de laatste jongens die bar mitswa werden in de sjoel van de buurtvereniging Ahawoh Weachawoh. De feestavonden trekken wel een groter publiek. Opmerkelijk bijeffect van de oprichting van de buurtverenigingen is dat men zich ook op andere gebieden gaat manifesteren en belangen gaat behartigen, naast het aloude Kerkbestuur.

Ik heb niemand kunnen vinden die persoonlijke herinneringen heeft aan het sjoeltje en de Joodse buurtvereniging in West. Degenen die er zijn geweest en de oorlog hebben overleefd, zoals de voorgangers/chazzaniem Max Haalman en Michel Philipson, de jeugdleiders Koos Caneel en Abraham Salomons jr. en de sjoelbezoekers Sander Israëls en Hersz Kon, zijn inmiddels overleden. (Wie naast Jan de Leeuw en enkele bestuurlijk actieven die in de verslagen in de Joodse kranten zijn genoemd, de andere sjoelbezoekers zijn geweest, weten we niet.) Van hun kinderen heb ik op één uitzondering na (over een bar mitswa-jongen die er op een maandag- of donderdagochtend voor de Tora zou worden geroepen) geen enkele overgeleverde herinnering kunnen optekenen. Ik stel me voor dat het vooral een heel gewoon sjoeltje is geweest, vergelijkbaar met die welke in dezelfde tijd in de andere nieuwe buurten werden opgericht; dezelfde ups en dezelfde zo niet nog meer downs.

Het naoorlogse beeld

Het naoorlogse beeld vertoont veel overeenkomsten met de vooroorlogse situatie. Sjoel West, gestart in september 1957, blijft steeds klein van omvang. Net als Jan de Leeuw voor de oorlog is Sander Israëls de jarenlange onbetwiste leider. Zoals een geïnterviewde over dokter Israëls zegt: “er was gewoon niemand anders om het leiderschap te bekleden”. Tegelijkertijd benadrukken alle geïnterviewden diens beminnelijke karakter. De eerste veertig jaar ontbreekt een behoorlijk bidlokaal. Eens per twee weken op zaterdagochtend is een zaaltje in een steeds verder vervallend buurthuis de sjoel. De rest van de tijd wordt de ruimte door buurtbewoners voor profane activiteiten gebruikt. Net als voor de oorlog zijn het de contactbijeenkomsten die op een grotere toestroom van mensen kunnen rekenen dan de door veelal niet meer dan vijftien mannen en enkele vrouwen bezochte sjoeldiensten. Wanneer Hans en Bloeme Evers het sjoeltje hebben ontdekt, vormen ze met hun grote gezin al gauw de ruggengraat ervan en zullen hun stempel blijven drukken tot en met het vertrek van Bloeme Evers naar Israël waar zij kort daarop overlijdt.

Sjoel West ontwikkelt zich tot een apart fenomeen. Van meet af aan laagdrempeliger dan iedere andere sjoel in Amsterdam en ver weg van het establishment, is de sfeer er losjes, tegelijkertijd warm betrokken. In de laatste vijfentwintig jaar worden onder leiding van Bloeme Evers de randen opgezocht van wat in Joods-religieuze zin toelaatbaar is.

Ik heb plaats ingeruimd voor de ene keer dat Ischa Meijer het sjoeltje bezocht, hoe hij dit bezoek enkele dagen later in zijn Parool-column beschrijft en hoe zijn toenmalige partner Conny Palmen er later haar verslag over doet. Natuurlijk heb ik de laatste tijd belicht, de interreligieuze dialoogwandeling in 2011, het overlijden van Bloeme Evers in 2016 en de voortzetting van de sjoel en de andere activiteiten die het Joodse leven in hedendaags Amsterdam West vormen.

De uitweidingen, zoals over de andere Joodse buurtverenigingen, over Hartog Rosenfeld, over de levensloop van de laatste twee voorgangers in West, Haalman en Philipson tot in 1943, elementen uit het persoonlijke leven van Sander Israëls, de Leeuwardense wethouder Turksma, Abram Milgram en zijn tricotagebedrijf, de naoorlogse jeugdjaren van Eljah Mendels en Joop Sanders, geven context aan het verhaal over West. Hetzelfde geldt voor de korte beschrijving door Benno Troostwijk (93) over de godsdienstleraar uit zijn jeugd, Aron Beekman en wat diens nichtje Nannie Beekman er uit de herinneringen van haar vader aan toevoegt. Weliswaar gaat dit over diens werkzaamheden in Leeuwarden en was hij daarvoor voorzanger in Noord, niet in West, toch heb ik het opgetekend en opgenomen in dit boek. Op grond van de herinneringen die de 97-jarige Betty Kok met mij deelde, heb ik de mensen uit haar jeugd die kleur gaven aan het Joodse leven in Amsterdam Noord een plaats gegeven. Ik heb bewust niet ingehouden als het om uitweiding en lengte gaat. Er is al zo weinig bekend en vastgelegd over het persoonlijke leven van mensen waarvan het verhaal niet uitvoerig genoeg kan worden verteld. Niet alleen dat is dit boek geworden, het is eveneens het verhaal van doorzettingsvermogen en optimisme, en van onbeschroomd binnenkomen.