Afgelopen zondag zat ik al vroeg in de trein. De reis ging naar Middelburg, van huis tot sjoel zou vier uur duren. In Leiden kwam er een meneer tegenover me zitten met een ketting om zijn nek en een kruis van een centimeter of acht lang. Hij vroeg me in het Engels of de wifi in de trein het deed, die deed het niet. Zo kwamen we in gesprek. Hij bleek Ruben te heten. Ik ook, zei ik. Wijzend op het kruis vroeg ik hem what kind of Christian hij was. Mijn naamgenoot vertelde dat hij protestants is en uit Pakistan komt. Dat klonk verrassend want de kans dat je een christelijke Pakistaan tegenkomt is niet heel groot, 96 procent van de inwoners is islamiet. Toen dacht ik, ach, waarom ook niet … . Dus vertelde ik hem dat ik joods ben.
Ruben Vis
Nieuwe reisgenoot
Nou, dat vond hij reuze interessant. Hij had nog nooit een Jood gezien en dat is ook niet zo vreemd als je bedenkt dat er officieel geen Joden in Pakistan wonen. Mijn nieuwe reisgenoot zou graag naar Jeruzalem willen, maar als Pakistaan – het was me niet helemaal duidelijk – mag je daar niet heen of kom je er niet in.
Nu was hij voor het eerst in Nederland. Zijn zus woont hier, die is vijf jaar geleden gevlucht. Ze is ook christelijk en werkte als verpleegkundige in een of ander Pakistaans dorp. Toen zij kinderen vaccineerde werd ze beticht hen daarmee te vergiftigen. Sindsdien was ze haar leven niet zeker, moest onderduiken en kon uiteindelijk naar Nederland vluchten dat haar asiel verleende. Daarmee is Nederland een vluchteling en een verpleegkundige rijker. Zij zit hier, weliswaar veilig, maar haar familie dus daar. Hij vertelde over de problemen die christenen ervaren in Pakistan. Er staat ‘christen’ in je paspoort en dat zorgt ervoor dat je op allerlei manieren wordt achtergesteld, lastiggevallen en erger. Volgens Open Doors, dat christenvervolging monitort, staat Pakistan op de achtste plaats van een ranglijst waarop je als land beter zo laag in plaats van zo hoog mogelijk kan staan. Open Doors kwalificeert Pakistan als een land waar sprake is van islamitische onderdrukking, overheidswantrouwen en etnische vijandigheid.
Bidden
Ruben was op weg naar Rotterdam om er een kerkdienst te leiden, twee zelfs, een gewone en later op de dag een dienst in Urdu voor Pakistaanse christenen. Mag ik voor je bidden, vroeg hij. Ik wilde niet onbeleefd zijn en stemde toe. Het bidden ging heel lang goed tot hij me wenste dat ik het licht zou zien in de naam van de here Jezus. Gelukkig waren we toen bijna in Rotterdam waar hij eruit moest. Ons spontane interreligieuze rendez-vous was daarmee teneinde.
Niet de grootste
Ik vervolgde mijn weg naar Middelburg. Want daar werd voor het eerst een nieuwe Tora-rol ingewijd. (Nadien wees Jan Kouwen, die onderzoek doet naar de geschiedenis van Joods Zeeland, mij erop dat in 1863 de Joodse Gemeente Middelburg op grootse wijze een Torarol binnen de sjoel heeft gehaald. Een beschrijving van de inwijdingsceremonie is bewaard gebleven.) De Joodse Gemeente Zeeland is beslist niet de grootste Kehilla (Joodse Gemeente) in het land maar dat heeft de Zeeuwen er niet van weerhouden om een eigen, nieuwe, Tora-rol te laten schrijven in Jeruzalem. Het Sefer Tora zag er prachtig uit, gestoken op fraaie stokken van een lichte kleur en geschreven in het in Nederland van oudsher gebruikte Beth Josef-schrift. Eerst zou de rol worden afgeschreven. De laatste paar regels waren nog alleen in outline op het perkament gezet en een Sofeer die uit Antwerpen was aangerukt, zou in opdracht van een aantal daarmee vereerde personen de laatste letters invullen. Ik was een van de vereerden. Ik ging naast hem zitten en gaf hem ‘mijn’ verenpen. Ondanks de ietwat willekeurige volgorde viel mij de letter Reesj ten deel. Dat kon geen toeval zijn, de eerste letter van mijn naam en die van mijn in Rotterdam achtergebleven Pakistaanse metgezel.
Ghettoblaster
Nadat de inkt gedroogd was, ging het in optocht door de nog stille Middelburgse binnenstad, begeleid door luide chassidische muziek die uit een ghettoblaster schalde. De Torarol werd feestelijk door de straten van Middelburg gedragen en de in de regel ingetogen Zeeuwse Joden verstoorden voor een keer de zondagsrust. Maar het werd met een glimlach toegestaan. Omwonenden verschenen voor hun ramen en zwaaiden ons enthousiast toe. (In een onbewaakt ogenblik hadden de stokdragers van de choepa, het baldakijn waaronder de Tora werd gedragen, zich in Talliet – gebedskleed, gehuld en gingen in Talliet over straat, tegen het protocol van geen religieuze kledij op de openbare weg, in. Maar ach, wie deerde het? Niemand.)
Tijd voor toespraken
In sjoel aangekomen werd het nieuwe Sefer Tora verwelkomd door de twee andere Tora-rollen die al lang in het bezit van de sjoel waren. Opperrabbijn Jacobs droeg de ene, en ik de andere rol, waarmee we de op de Bima gelegde nieuwe rol omcirkelden. Luuc Smit, de ‘rebbe van Middelburg’, droeg onderwijl de gebeden voor.
In mijn toespraak greep ik terug naar 1883 toen in het iets verderop gelegen Vlissingen een nieuwe Tora-rol werd ingewijd. Salomo van Ronkel was de godsdienstleraar van Vlissingen. Ik citeerde zijn woorden waarmee hij iedereen bedankte die had bijgedragen om de rol te laten schrijven. Salomo van Ronkel werd in 1850 in Groningen geboren. Daar was zijn vader ook godsdienstonderwijzer. Voor Vlissingen was Salomo kort, in 1871, in Ommen, vervolgens in Hardenberg en Zwartewaal. Na Vlissingen, waar hij voor het eerst in 1882 voor ons in beeld komt, werkte Salomo in de Kehillot Meerssen waar Debora, het tweede van zijn drie kinderen, werd geboren, Wijk bij Duurstede en Dieren. In Dieren dreef Van Ronkel ook een winkel. Waarschijnlijk omdat een dochter in Rotterdam woonde, trok hij naar Rotterdam waar hij met zijn vrouw de functie van ‘vader’ en ‘ moeder’ bekleedde in het Oudeliedengesticht. Ik gebruikte zijn woorden om nu in Middelburg ook iedereen die had gedoneerd daarvoor te bedanken. De kennis over de Tora-rol in Vlissingen had ik opgedaan uit een artikel in de Vlissingsche Courant dat verslag had gedaan van de ceremonie. In mijn voorbereide tekst had ik een verdere verwijzing naar Vlissingen anno 1883 weggelaten. De focus in mijn droosje lag op de letter Joed die aan de naam van Hoshea werd toegevoegd zodat deze Jehosjoea ging heten. Daarmee wilde ik het belang benadrukken van werkelijk iedere letter in een Tora-rol. De letter Joed is de kleinste letter in het Hebreeuwse alfabet. Volgens goed rabbinaal gebruik waarbij in een kanselrede vaak een zin uit de Tora of de profeten werd gebruikt en met een Midrasj-tekst werd uitgelegd, illustreerde ik deze letter-toevoeging met een uitspraak uit de Midrasj-literatuur over de letter Joed die van Saraj werd afgenomen om haar Sara te maken en dus aan Hosjea werd toegevoegd om hem Jehosjoea te maken.
Langdurige godsdienstvrijheid
Dat was toen ik mijn droosje voorbereidde. Maar niet toen ik hem uitsprak. Toen zei ik dat er nog iets opvallends stond in dat verslag. Hijman Scheffer, voorzitter van de Chewre Chessed Ve’Emmet, de vereniging die de Tora-rol had gedoneerd, schetste ‘in een belangrijke redevoering den aard en de strekking der feestelijke inwijding en herdacht daarbij dankbaar de geloofsvrijheid, welke zijn geloofsgenoten in Nederland, de bakermat der vrijheid, genieten’. In de voorbereiding had ik besloten het over te slaan, maar nadat ik mijn nieuwe Pakistaanse vriend had ontmoet, besloot ik anders. Dus vertelde ik in de sjoel van Middelburg wat mij die ochtend in de trein was overkomen en verbond het aan wat Scheffer in de Vlissingse sjoel had gedaan toen daar in 1883 een nieuwe Wetsrol werd ingewijd. Het gesprek in de trein, tussen Leiden en Rotterdam, deed mij beseffen dat godsdienstvrijheid nog steeds niet zo vanzelfsprekend is.