Dit jaar is het honderd jaar geleden dat Hans Bloemendal (1923-2015) werd geboren, die zestig jaar lang oppervoorzanger was van de Joodse Gemeente Amsterdam. Ruben Vis schreef een biografie.
Hans Bloemendal werd in 1923 in Fulda geboren. Weliswaar benadrukte hij gedurende zijn leven meer dan eens dat zijn vader, Michael of Michel, een Nederlander was, geboren in Winschoten, maar zijn lichte zweem van een ietwat zangerig Duits accent kon zijn afkomst uit Duitsland nooit verhullen. Zijn moeder, Mina Hess, was geboren in Hintersteinau, een dorp niet ver van Fulda. In Fulda kreeg Hans zijn eerste Joodse onderricht. Tot zijn leraren daar behoorde Rabbiner Boruch Kunstadt, dayan van Fulda, die in 1939 door nazi-terreur gedwongen de Kol Thora-jesjiva van Fulda naar Jeruzalem zou verplaatsen. Vanaf begin jaren ’60, zouden meerdere jongens die in de Obrecht-sjoel opgroeiden voor een of meerdere jaren naar Kol Thora in Jeruzalem gaan waar zij leerling werden van de leraar van hun chazzan. Net als Kunstadt ontvluchtte Hans Bloemendal Fulda voor het oprukkend nazisme. Zijn ouders stuurden hem in 1937 naar Amsterdam. In de eerste week van juni 1942 slaagde hij voor zijn HBS-eindexamen op de middelbare school voor Joden. Toen enkele weken daarna de gerichte deportaties begonnen, had de negentienjarige Hans binnen drie weken een Joodse Raad-Sperre bemachtigd. Hij werd ‘estafetteloper’ van de Pastorale Commissie van de Joodse Gemeente Amsterdam; een verzetsdaad om zich te verweren tegen de dreigende oproep tot deportatie. In september 1942 kreeg de rest van het gezin een Sperre omdat moeder Mina erin slaagde bij dezelfde Pastorale Commissie een gesperrde positie als huisbezoeker te verwerven.
Gangkast
Zijn vader, moeder en zusje Betty waren na Kristallnacht (9 november 1938) naar Amsterdam gekomen en betrokken een etagewoning in de Uiterwaardestraat 60. Op 20 juni 1943 werd bij de grote razzia in Amsterdam Zuid ook het gezin van Hans Bloemendal van huis gehaald. Hans sloot zich op in een gangkast en werd niet gevonden. Vanuit de gangkast hoorde hij hoe zijn vader, moeder en zusje werden weggevoerd. Het is een traumatische ervaring voor hem geweest die hij zijn hele leven met zich mee heeft gedragen. In onderduik bij de familie Van Gils in Alphen aan den Rijn wist Hans Bloemendal de oorlog te overleven. Toen in het gezin Hans en Rachel ‘Chelly’ Bloemendal in 1948 een dochter werd geboren kreeg ze de naam van zijn vermoorde zusje: Betty.
‘Zilverachtig’
In Fulda was Hans Bloemendal van jongs af aan lid van het sjoelkoor van de lokale synagoge en kreeg daarin de kans om als solist op te treden. In Amsterdam bleef Bloemendal geïnteresseerd in muziek en chazzanoet. Regelmatig ging hij naar de Grote Sjoel aan het Jonas Daniël Meijerplein om er de oppervoorzanger, Israel Eljaz Maroko, en het koor onder leiding van dirigent Samuel Henri Englander te horen. ‘Zilverachtig’ beschreef Bloemendal later de stem van Maroko, en hoog gaf hij op van de sublieme kwaliteit van het sjoelkoor. In de oorlog bekwaamde Hans Bloemendal zich bij zijn neef Otto Herz. Van Herz kreeg hij les in solfège en zang voor opera en oratorium. Na de oorlog zou hij zijn muzikale scholing voortzetten bij de Duits-Joodse zangpedagoog Herman Schey en de Amsterdamse mezzosopraan en zangpedagoge Bodi Rapp die ook docente was van operazangeres Elly Ameling.
Voor minder ging Bloemendal niet.
Professionals
Bloemendal was zelf in zowel zijn chazzanoet als in zijn wetenschappelijke loopbaan ambitieus en perfectionistisch. Op zijn grammofoonplaten, die later op CD zijn uitgekomen, koos hij voor professionals om hem te begeleiden. Koordirigent en arrangeur van de muziekstukken was Antoon Krelage, vijftig jaar lang de dirigent van het koor De stem des volks en verbonden aan het Groot Omroepkoor. Het Groot Omroepkoor is het enige koor in Nederland dat het grote koor-symfonische repertoire op professionele wijze uitvoert. De leden van het koor op de platen van Bloemendal waren door Krelage uit dat koor gerekruteerd. Voor minder ging Bloemendal niet.
Bloemendal had zichtbaar genoegen wanneer hij in concerten optrad met professionele koren. Tot de hoogtepunten behoorde zijn optreden in Ahoy’ in Rotterdam met koor en orkest tijdens de op de tv uitgezonden viering van veertig jaar bevrijding in 1985. Het orkest was de Marinierskapel. Daar, ten overstaan van koningin Beatrix, minister-president Ruud Lubbers, diverse ministers, de burgemeester van Rotterdam en zo’n tienduizend toeschouwers zong Hans Bloemendal “Ich fuhr Aheim’, het Jiddische lied dat handelt over het verlangen terug te keren naar het Joodse land. Met koor en orkest zingen was voor Bloemendal geen alledaagse praktijk. Gedurig hield hij dan ook het oog op de dirigent, terwijl we de overtuiging uit zijn ogen zien spatten als hij zingt: ‘A Jid bin ich geboren, mit Jiden will ich sein’. (Het fragment van de meer dan drie uur durende show is op Youtube terug te vinden.) ’s Ochtends had er een herdenkingsdienst plaatsgevonden in de Grote of Sint Laurenskerk waar Hans’ zoon Michael, destijds de chazzan van de Joodse Gemeente Rotterdam, een toespraak hield die grote indruk maakte. Niet in het minst op Beatrix en Lubbers. Beide facetten, zijn eigen optreden op zo’n podium en het succes van de kracht uitstralende toespraak van zijn zoon, moet voor Hans Bloemendal juist op die dag als niet als een bevrijding dan toch als een overwinning hebben gevoeld. ‘Ik hou van vele steden en Mokum is mij lief, maar ik ben pas tevreden in een stad als Tel Aviv’. Woorden uit het door Bloemendal aan het Jiddische lied toegevoegde couplet.
Maroko
Die emotie is terug te voeren op zijn eerste stappen bij het vastleggen van zijn chazzanoet op de grammofoonplaat. De eerste plaat, Sabbath in Amsterdam, maakte Bloemendal in 1959 op initiatief van een sjoelbezoeker (Samson, wiens initialen op de hoes staan in een davidster) die hem aanmoedigde het vooroorlogse chazzanoet van Amsterdam vast te leggen en die de plaat financierde. Te horen is onder meer Kol Hashem, een indringende vertolking van de laatste paar zinnen in Psalm 29, net voorafgaand aan Lecha Dodie waarmee de chazzan de Vrijdagavonddienst begint. De compositie is van Bloemendals grote voorbeeld Maroko. Bij zijn proefdienst op vrijdagavond 26 december 1925 begon Maroko niet met Lecha Dodie maar herhaalde de laatste zinnen van Psalm 29 die de assistent-voorzanger net had afgerond. Met de vertolking van zijn compositie was de toon gezet en de keuze beslist wie de nieuwe oppervoorzanger van Amsterdam moest worden. Er hoefde niet verder te worden gezocht. Het Nieuw Israëlietisch Weekblad schreef naar aanleiding van zijn proefdienst: “Naar wij vernemen ligt het niet in de bedoeling van het Kerkbestuur om een oproeping te doen voor andere kandidaten naar de betrekking van Oppervoorzanger ter Groote Synagoge.”
Bijgeschoold
De plaat Sabbath in Amsterdam is uit emotionele overwegingen tot stand gekomen; om vast te leggen wat er niet meer was en als eerbetoon aan Maroko, Englander en de koristen, op een enkeling na allen vermoord. Maar in zijn uitvoering is de emotie uitgeschakeld. Te horen is een nog jonge Hans Bloemendal (35 jaar) met het koor onder leiding van Krelage. Een sublieme uitvoering zonder vertoon van stemstraling of effectbejag, uiterst sereen en religieus volstrekt eerbiedig. De composities van de uit Oost-Europa afkomstige voorzangers worden door Bloemendal op West-Europese wijze vertolkt, zoals ook van zijn voorgangers werd verwacht zodra zij vanuit Polen, Hongarije of andere oostelijk gelegen landen in Amsterdam hun positie voor het Amoed in gingen nemen. Ze moesten daarom hier nog bijgeschoold worden. Dat gold ook voor Bloemendal, zo jong als hij nog was toen hij kort na de oorlog eerst diensten leidde in de sjoel van de toenmalige Joodse Invalide en vanaf 1949 voorzanger en later oppervoorzanger werd in wat zijn sjoel zou worden: de synagoge in Amsterdam-Zuid aan het Jacob Obrechtplein. Daartoe ging hij in de leer bij Meijer Mossel, inmiddels chazzan in Den Haag maar voor de oorlog in Amsterdam en – heel opmerkelijk – bij een vrouw, Lea de Jong-Lustig. Zij was de weduwe van de in de oorlog omgekomen chazzan Salo de Jong van de Linnaeusstraat-sjoel. Wie anders was er nog die Hans Bloemendal kon bijspijkeren? Zij zong melodieën voor die Bloemendal noteerde, en vervolgens vertolkte in de synagoge. De uit kampen en onderduik teruggekeerde Amsterdamse Joden werden door emoties overspoeld. Om zijn Joodse kennis op peil te brengen, vooral de betekenis van de liturgie en de in ingewikkeld Hebreeuws geformuleerde liturgische gedichten, moest Bloemendal lessen volgen bij Justus Tal, opperrabbijn van Amsterdam. Van hem zou Bloemendal de serie Machzoriem (gebedenboeken voor de feestdagen) erven, de editie uit Amsterdam uit het jaar 1823 (Takpechet genoemd naar het jaartal) dat het reglementair voorgeschreven gebedenboek was om volgens de Amsterdamse traditie de diensten te volgen of erin voor te gaan.
Bloemendals faam reikte tot ver voorbij de muren van de sjoel aan het Obrechtplein. Bloemendal werd de culturele ambassadeur van Joods Nederland.
Ambassadeur
De eerste plaat van Bloemendal werd uitgebracht door het toenmalige Phonogram, dat later op zou gaan in Philips, waardoor Bloemendal zich had verbonden aan de technisch meest professionele producent van muziek. Doordat hij op een zo’n groot label werd uitgebracht, raakte ook niet-Joods publiek in Bloemendal geïnteresseerd. Meer platen volgden en in 1975, tegelijk met het 700-jarig bestaan van de stad Amsterdam, werd zelfs een doos met drie grammofoonplaten uitgebracht. Daardoor reikte Bloemendals faam tot ver voorbij de muren van de sjoel aan het Obrechtplein. Bloemendal werd de culturele ambassadeur van Joods Nederland. In 1973 maakte Bloemendal een singletje, op het kleine plaatje zong hij het bensjen (dankgebed na de maaltijd) in, ondersteund door een orkestje. Het was een opname bij de grote viering van het 25-jarig bestaan van Israel. Meerdere generaties kinderen (en volwassenen!) leerden zo om zelf het bensjen onder de knie te krijgen. Vijf jaar later volgde nog een project voor thuis en niet voor in de synagoge. Bloemendal zong liederen van de Sederavond, de huiselijke viering van de eerste avond Pesach, waar hij traditionele en eigen composities ten gehore bracht, in duet met zijn jongste zoon Asher. Het Joods Nationaal Fonds bracht de plaat uit, met op de voorkant de befaamde ronde Hollandia matze. Een grammofoonplaat van de Seder betekende een sfeervolle en tegelijkertijd educatieve impuls voor het behoud en de voortzetting van de Joodse religieuze cultuur in Nederland. Daaraan heeft Bloemendal een niet te onderschatten bijdrage geleverd.
Eerste chazzan op CD
Philips was in de jaren ’80 een van de twee baanbrekende ontwikkelaars van de compact disc. In de Joodse wereld was het wachten op de eerste chazzanoet-CD. Philips met de technische voorsprong en met Bloemendal in de artiestenstal, kwam al gauw met een heruitgave van een selectie van Bloemendals eerder op grammofoonplaten opgenomen gezangen maar nu digitaal (The Amsterdam Synagogue. Chants Throughout The Jewish Year, 1985). Daarmee was Bloemendal de eerste chazzan op CD ter wereld. Later, inmiddels 78 jaar oud, volgde nog nieuw materiaal op CD. Eerst een box met maar liefst acht CD’s waarop Bloemendal veel Amsterdamse voorzangerstraditie (noesach) in had gezongen. Ook hiervoor geldt: om de traditie niet verloren te laten gaan en nieuwe generaties er vertrouwd mee te maken. Na het overlijden van zijn dochter Betty nam Bloemendal, inmiddels 86 jaar, nog een CD op: Schlof main kind, dat hij aan zijn dochter opdroeg. Eerder publiceerde hij in twee delen Amsterdams Chazzanoet – Shiree Chazzanee Amsterdam, partituren van chazzaniem en koorleiders voor de gebeden. Bloemendal had er vele jaren aan gewerkt, tussen zijn andere taken en verplichtingen door, en ook hierin toonde hij zich de perfectionist die zich omringt met professionals. Zoals hij ook in zijn profane loopbaan zou doen. Toen hem de mogelijkheid werd geboden om gewoon hoogleraar te worden in de biochemie en twee universiteiten in de race waren om de talentvolle wetenschapper binnen te halen, koos Bloemendal voor de universiteit in Nijmegen, omdat ze daar het best geoutilleerde laboratorium hadden.
Ruim zestig jaar
Uiteindelijk is Bloemendal ruim zestig jaar chazzan geweest – ongekend lang in een positie die teruggaat tot 1615, het jaar dat de Amsterdamse Asjkenazische gemeente werd opgericht. Hans Bloemendal voelde de verantwoordelijkheid om een tijdperk voort te zetten dat anders reeds in 1943 was afgesloten maar dat door zijn volharding voor het Amsterdamse en Nederlandse Jodendom nog enige verlenging heeft betekend. Hans Bloemendal heeft vele eerbewijzen gekregen. Voor zijn wetenschappelijk werk is hij met prestigieuze prijzen gelauwerd. Aan het einde van zijn wetenschappelijke carrière, die hij nog voortzette na zijn officiële pensioen, kon hij bogen op zo’n vijfhonderd wetenschappelijke artikelen op het gebied van de biochemie en de moleculaire biologie. Hij heeft meer dan tachtig promovendi begeleid bij het behalen van hun doctorstitel. Bloemendal werd benoemd tot Officier in de Orde van Oranje-Nassau, hij kreeg de Zilveren Anjer uitgereikt en de eremedaille van de stad Amsterdam in zilver en hij werd vereerd met de Chowertitel.
Ruben Vis
[Gepubliceerd in het programmaboekje van het Hans Bloemendal memorial concert, in de synagoge Obrechtplein, Amsterdam op 7 februari 2024]