RubenVis

Ruben Vis

Een nieuwe Tora want er was ‘niet één wetrol welke mogt gebruikt worden’

In 1861 ging er een schok door de Joodse Gemeente Middelburg. In de Aron Hakodesjstonden zeven Torarollen maar na controle was het oordeel dat niet één nog in orde was om gebruikt te mogen worden. Dat blijkt uit een relaas van Jonas Metz, die zijn stuk ondertekent met zijn naam en de toevoeging ‘president secretaris der Nederl. Israel. Hoofdsynagoge Middelburg’. Middelburg was een hoofdsynagoge, hoofdplaats van een ressort waar toen ook nog Joodse Gemeenten als Goes, Zierikzee en Vlissingen onder ressorteerden. Zeeland had ook een eigen opperrabbijn, Jacob Lehmans uit Nijmegen. De opperrabbijn van Zeeland woonde niet in Middelburg. Opperrabbijn Lehmans was naar Middelburg gekomen en inspecteerde de zeven Torarollen die de kehilla rijk was. Rijk was… tot hun schrik oordeelde de opperrabbijn dat geen van de Sifre Tora nog geschikt was om te gebruiken. Metz beschrijft in zijn relaas de hele geschiedenis vanaf de komst van Lehmans en de inspectie van de rollen tot en met de inwijding van een nieuwe rol. Want twee Middelburgse Joden besloten de handen uit de mouwen te steken en er voor te zorgen dat er een nieuwe Torarolkwam. Het relaas is bewaard gebleven en bevindt zich in het archief van de Joodse Gemeente Zeeland in het Zeeuws Archief. Wie het in zijn originele vorm wil lezen, kan het HIER allemaal zelf nagaan, inclusief de lijst met namen en bedragen die zijn ingezameld en de kwitanties voor de sofrim, er werden twee Amsterdamse wetschrijvers ingehuurd, de heren Con en Wagenaar, om een nieuwe Torarol voor Middelburg te schrijven.

Na mijn artikel over de inwijding van de nieuwe Torarol in juni 2022 werd ik op het verslag uit 1861 geattendeerd door dr. Jan Kouwen uit Zierikzee. Kouwen promoveerde aan de Faculteit voor Protestantse theologie en religiestudies in Brussel op een studie over het Joodse leven op Schouwen-Duivenland. De handelseditie, een ingekorte versie van het proefschrift, heet Pinkas Zierikzee. Kouwen heeft het soms moeilijk leesbare handschrift overgetypt. Ik heb het aangevuld en verbeterd en de in het Hebreeuws geschreven woorden eraan toegevoegd. Nu volgen enkele fragmenten uit het verslag van Jonas Metz.

Kort verslag der plegtige inwijding der nieuwe wetrol gevierd den 12 Ab 5621/29 julij1861

Toen in den zomer van 5519/1859 de eerw. heer opperrabbijn, tijdens ZEew. [zijneeerwaarde] verblijf alhier, alle wetrollen inspecteerde, gelastte ZEew dat er nu ijverig voortgang gemaakt wierd, met het doen nazien van al de wetrollen, bij de gemeente in gebruik; daar zij nu allen zoo ver verachterd waren dat zij waarschijnlijk in haren tegenwoordigen toestand niet meer gebruikt mogten worden; en eenige welligt geheel niet meer te herstellen zouden zijn. Zeerw. gelastte zelfs twee wetrollen onmiddellijk uit de arkete verwijderen.

Het kerkbestuur ontbood toen, successievelijk, twee wet schrijvers tot het opnemen der zaak, en uit beider bevinding bleek dat er niet één wetrol was welke mogt gebruikt worden. Eenebehoefde eene ligte herstelling; vier vereischten zulke belangrijke herstellingen, dat daardoor het fonds der gemeente geheel uitgeput zoude worden: een zesde was volstrekt niet meer te herstellen, en de zevende alleen met zulke opofferingen dat het raadzamer was eene geheel nieuwe te doen schrijven.

De eerste werd dadelijk hersteld; en bij besluit van den kerkeraad werd beslist alle opofferingen te doen, om de andere vier te behouden; de twee laatsten moesten dan geheel worden opgegeven.

Het gezigt van een bijna ledige Arke: waar de gemeente zich sedert jaren in het bezit van zeven wetrollen had verheugd, en de zekerheid dat, ondanks het opofferen van het gemeentefonds, de gemeente twee wetrollen geheel zou moeten missen, bragten eenealgemeene verslagenheid te weeg; welke echter spoedig in den algemeenen wensch overging om als gemeente dit verlies te vergoeden, door haar wederom in het bezit van ten minste één nieuwe wetrol te stellen, geheel met vrijwillige bijdragen.

Toen vereenigden zich de heeren Abraham Hijman Boasson en Abraham Philip Hartloopermet het edelmoedig voornemen die beweging te leiden, de krachten te vereenigen om, kon het zijn, door eene vrijwillige inschrijving een fonds bijeentebrengen, om het beoogde doel te bereiken; en de Algoede welke elk werk zegent, te Zijner eer ondernomen, zegende ook hunne pogingen.

In zeer korten tijd sloot zich blijkens de hierbijgevoegde lijst (bijlage A) nagenoeg de geheelegemeente bij hen aan, zoo mannen als vrouwen, zoo welgestelden als minvermogenden, tot zelfs de behoeftigen en bedeelden en ook de kinderen mogten tot dit godegevallige werk bijdragen; slechts zeer enkelen bleven achter.

Weldra hadden genoemde heeren de overtuiging opgedaan dat de eedle opwelling en geestdrift door volharding geschaagd werd, en zij dus gerustelijk ongeveer den tijd konden bepalen, dat er met des Allerhoogsten verdere hulp, toereikend fonds zou zijn ter bestrijding der benoodigde uitgaven tot het doen schrijven eener nieuwe wetrol op onbekrompen schaal.

Na gevoerde correspondentie met eenige voornaame wetschrijvers en het ontvangen van proeven dan deze sloten zij een accoord met de heeren [J.] Con & [A.D.] Wagenaar te Amsterdam; wien zij het schrijven der wetrol voor den gemeente opdroegen; deze hebben zich dan ook uitmuntend van de hun opgedragen taak gekweten; getuige de waarlijk fraai geschreven wetrol nu, door des Allerhoogsten zegen, in het bezit der gemeente.

De plegtige inwijding wierd nu onder des Algoeden hulp bepaald op vrijdag erev sjabbatkodesj sjabbat Nachamoe 12 Ab 5621/19 Julij 1861.

De eerw. Heer A.S. Norden voorzanger & godsdienstleeraar der gemeente, de feestelijkheid naar zijn vermogen verlangende op te luisteren vereenigde eenige gemeenteleeden met name de heeren David Alberge, Alexander Beune, Levi Borstrok, Simon Fontein, Lion Machiel Koster, Machiel Lion Kunstenaar, Hartog Machiel Kunstenaar, Hartog Mossel, LionSamethini & Karel Snijder, welke zich vrijwillig aanboden om een koor uittemaken ter opluistering der plegtigheid, en, even ijverig als volhardend, geene moeite ontzagen om zich door herhaalde oefeningen en repetitiën daartoe voor te bereiden.

Het programma der plegtigheid, was den eerw. Heer opperrabbijn, (welke bereidvaardig zijne jaarlijksche inspectiereize verschoven had om de plegtigheid door Zeew. tegenwoordigheiden medewerking luister bij te zetten) ter goedkeuring aangeboden, en wierd door het kerkbestuur, als daartoe door den kerkeraad gemagtigd, het kerkgebouw aan heerencommissarissen der vereeniging tot het vieren der plegtigheid afgestaan. Hiervan werd den sabbath te voren bij de kerkdienst afkondiging gedaan.

Allen welke door geldelijke bijdragen als anderszins tot verwezenlijking van het groote doel hadden bijgedragen ontvingen persoonlijke toegangskaarten; daardoor wegens de beperkte ruimte geen anderen konden worden toegelaten. Daarbij werden zij verzocht zich, ordeshalve, vroegtijdig ter kerk te bevinden; daar gedurende de geheele plegtigheid de voordeur zou gesloten blijven. Tevens werd bij de toezending der toegangskaarten, allen welke een werkachtig aandeel aan de plegtigheid zouden hebben zulks aangezegd, met verzoek met witten das te verschijnen en bij het ter kerk komen zich dadelijk met het tallethte omkleeden, waaraan ook door allen bereidwillig is voldaan geworden.

Bij de plegtigheid fungeerden als dirigerend cermoniemeester, de heer Jonas Metz – distinctief twee roode rozen in het regter knoopgsgat, als adjunct en zoo noodig substituut ceremoniemeester de heer Alexander Hendrix distinctief tevens witte rozen in het regterknoopsgat en als ceremoniejonkers de heeren Abraham Hendrix, Hijman Spier, Hartog Emanuel, Hijman Boasson, Karel Susan & Salomon Braasem – distinctief ééne witte roos in het regter knoopsgat.

Van woensdag morgen af werd de eeredienst ter consistoriekamer verrrigt, ten einde de gelegenheid te hebben de kerk behoorlijk te kunnen versieren.

Ten half vier uur verzamelden zich de genoodigden en plaatste zich het koor op de biema, waar het gedurende de geheele plegtigheid bleef staan.

Terzelfder tijd werd de eerw. Heer opperrabbijn door eene commissie uit den kerkeraad de heeren Andries van Ham & Izaac Pinto Ljz. afgehaald, ter consistoriekamer geleid waar zeerw. door den inmiddels vergaderenden kerkenraad werd ontvangen.

Toen werd de nieuwe wetrol aan zeerw. vertoond en het schrift uitmuntend bevonden, zoo ook het perkament bijzonder zwaar, hoog 7 palm, alsmede de sierlijke rollen, uit fijn hout gedraaid en omval alver (?) zilveren banden waarin de volgende inscriptien gegraveerd zijn:

Liketivat sefer hatora hazot … kol josjevee kehilatenoe k”k Mittelburg

Chinoech hasefer haze haja bejom erev sjabbat kodesj parasjat Vaetchanan TRKA Lf”k

[Voor het schrijven van deze wetsrol … alle inwoners van onze gemeente, de heilige gemeente Middlburg.

De inwijding van deze rol was op de dag voor sabbat waarop de Tora-afdeling Vaetchananwordt gelezen, 5621 volgens de kleine jaartelling]

Een orde der gezangen, door den heer A.S. Norden [de godsdienstonderwijzer in Middelburg] voor de gelegenheid vervaardigd, benevens de te zingen psalmen met al den nevensstaandevertaling (bijlage B) was in toereikend getal gedrukt, dankzij de ijverige bemoeijingen van den heer Eleazar Boasson, die, uit liefde voor de zaak, niet alleen de bezorging op zich had genomen; maar al het hebreeuws eigenhandig heeft gezet; en van men dus de goede en vooral nette uitvoering verschuldigd is.

Ten vier uur traden de eerw. Hr. opperrabbijn met den kerkeraad, de donateurs & donatrices de kerk binnen en zetten zich op hunne respectieve zitplaatsen. De heer A.S. Norden, op de biema voor den katheder steunde, houdt nu eene godsdienstige toespraak, waarbij hij allen hartelijk verwelkomt & geluk wenscht met het feest, dat nu gevierd wordt en vertelt het doel en den aard der feestviering uiteengezet.
Daarna neemt de heer A. Hartlooper, in de parnassijnsbank voor eenen daar aangebragtelessenaar staande, het woord, en brengt ook namens zijnen mede commissaris den hr. A. Boasson, verslag uit van hunne werkzaamheden, en doet tevens rekening verantwoording, waaruit blijkt dat, sedert de oprigting van het fonds 1 januari 1860, nu met bijbetaling der volle loopende maand, dus in 19 maanden, het totaal der ontvangst heeft bedragen fl. 332,205 waartegen de uitgaven (waarvan de quittantien bij de rekening zijn gevoegd) met inbegrip der kosten, noodwendig aan de feestviering verbonden fl 336,58 zijn geweest, latende dus een te kort van fl. 4,385 (bijlage C); welk te kort parnassijns hebben verklaard uit de kas der hoofdsynagoge te zullen dekken.

Het koor zingt Echad tot Vajehi [dit moet andersom zijn: Vajehi tot Echad], alswanneer de opperrabbijn den Arke opent, welke gedurende de omgangen openblijft. Bij Kie Mitsionneemt Zeerw. de 3 wetrollen uit de Arke en geeft dezelve over aan de h.h. van Emden, van Ham & Jacobson. Bij den aanvang van het voorlaatste vers komt den heer A. Boasson met de nieuwe wetrol binnen, gevolgd door de h.h. A. Hartlooper, I. Pinto Ljz. & Alex Hendrix. Bij het binnentreden van de nieuwe wetrol zingt het koor baroech habba enz.
Daarna begint de optogt tot voor den arke. Het koor zingt nu psalm 100.
Nu beginnen de omgangen gedurende elkderzelven zingt de eerw. heer Norden een der solo’s,en volgt het koor naar de orde der gezangen.

Na het eindigen van den 100ste psalm zingt het koor Oevenoecho Jomar waarna de wetrollen in de arke worden geplaatst en de opperrabbijn de arke sluit.

De opperrabbijn neemt nu plaats voor de arke, en houdt eene feestrede welker inhoud eenendiepen indruk te weeg brengt. Te midden derzelve noodigt zeerw. den heer Norden uit vóór de arke, welke zeerw. ten dien opent, het gebed Shehechejanoe te zeggen, hetwelk deze zingt, waarna zeerw. de arke sluit en de feestrede vervolgt.
Na afloop der feestrede zingt het koor psalm 113.
Daarna zingt de hr. Norden met het koor het gebed voor den koning; nadat de arke door den heer Jan Hendrix was geopend, en door denzelve na afloop weeder gesloten wordt.
Vervolgens zingt het koor psalm 150.

En nu neemt de president van den kerkeraad het woord. Hij acht zich verpligt nogmaals hulde te brengen aan den goeden geest der gemeente, welke wederom krachtdadig heeft getoond dat het voldoende is haar een goed werk aan te toonen, om zeker te zijn dat het met last ondernomen, met volharing voortgezet, en met den Allerhoogsten bijstand en zegen uitgevoerd wordt. Daarom wil hij nu maar herinneren, vooral aan de vrouwen, dat er nu nog één wetrol te vervangen blijft, en verklaart hij de plegtigheid der inwijding der nieuwe wetrolgeëindigd, waarop allen zich verwijderen.

Na afloop der plegtigheid ten 6 ½ uur werd de Sjoelchan en het Amoed weder geplaatst en werd de middag en avonddienst ten 7 ¼ uur aangevangen, waarbij, even als den volgenden morgen, het koor zijne zeer verdienstelijke diensten presteerde.

Deze nieuwe wetrol prijke nog voor onze nakomelingen als een heerlijk gedenkteken van den goeden geest en de broederlijke eendragt en godsdienstzin van onze gemeente in die dagen! Mogen bij voortduring, nog vele zulke gedenkteekenen verrijzen!