RubenVis

Ruben Vis

Alle rabbijnen zijn Misjpoge, de myriade van onderlinge verwantschap van Nederlandse rabbijnen

Het is bekend en vaak gememoreerd hoezeer de leerlingen van dr. J.H. Dünner hun leraar vereerden, hem de Grote Meester noemden. Joseph Hirsch Dünner was bijna 50 jaar, van 1862 tot en met zijn dood in 1911, rector van het Nederlands Israëlietisch Seminarium en vanaf 1874 tevens opperrabbijn van Amsterdam en Noord-Holland. Wanneer Simon Dasberg in 1927 slaagt voor het Moré-examen, wordt hij toegesproken door de voorzitter van de examencommissie, opperrabbijn Joël Vredenburg van Gelderland.

U werd uitgezonden omdat u zich voelde aangetrokken tot het huis waar de chower no’ee gewerkt heeft, de onvergetelijke Meester die zijn Seminarium op zo hechte grondslagen heeft gefundeerd dat geen stormen het kunnen ondermijnen. … De geest van de chower no’ee is door zijn leerlingen en chaverim overgenomen. … Moogt u ook in uw verder leven de figuur van de grote chower no’ee voor ogen houden.[i]

Ruben Vis

Wie uiteindelijk rabbijn en zelfs opperrabbijn werd, trad blijkbaar ook toe tot de Misjpoge. Er werd sterk onderling getrouwd. Strikt regisseur als Dünner was moet het welhaast zo zijn dat de verwantschappen bewust zijn gecreëerd. Het betreft vooral verwantschap door huwelijken.[ii] Ook los van de invloed van Dünner lijkt het erop dat rabbijnen in een kleine kring trouwden.

Michman geeft hiervan een treffend voorbeeld, juist waar het een andere opperrabbijn van Amsterdam betreft.

Het is onmogelijk in dit bestek alle rabbijnen op te sommen, met wie R. Jakob Moses (later Moses Saul) Lewenstein (1753-1815) verwant was. Een van zijn overgrootvaders was Chacham Zwi, een ander R. Heshel van Krakau, beiden stamvaders van rabbijnengeslachten. Zijn grootvader en zijn vader waren Opperrabbijnen van Amsterdam. Zijn oudoom was de beroemde R. Jakob Emden, zijn oom R. Zwi Hirsch, Opperrabbijn van Berlijn, wiens dochter hij huwde, waardoor hij de zwager was van R. Saul Hirschel, rabbijn in Frankfurt a.d. Oder. R. Saul Halevi van Den Haag was zijn oom. R. Solomon Herschell van Londen zijn neef. Zijn zoon R. Jechiël Arjeh Leib was Opperrabbijn van Leeuwarden, zijn schoonzoon R. Samuel Berenstein werd Grand Rabbin, een andere schoonzoon R. Hartog J. Herzveld was opperrabbijn van Zwolle. Deze (en hier niet vermelde vertakkingen) wijzen op de internationale vermaagschapping van de Nederlandse rabbijnen.[iii]

Tot de niet vermelde vertakkingen behoort bijvoorbeeld het feit dat Jacob Lehmans, opperrabbijn van Nijmegen en zoon van Joseph Asser Lehmans, rabbijn in Amsterdam en opperrabbijn in Den Haag, getrouwd was met Rachel Berenstein, dochter van de Amsterdamse opperrabbijn Samuel Berenstein.

Omdat ik de onderlinge relaties en verwantschappen tussen Nederlandse rabbijnen nooit eerder gedocumenteerd heb gezien, hier een poging om van de Asjkenazische rabbijnen tussen circa 1860 en 1960 de familiebetrekking aan te duiden; een myriade van nauwe en soms iets verder liggende verwantschappen.[iv]

Dr. Dünner kreeg met zijn vrouw vijftien kinderen waarvan vijf zonen en vijf dochters het tot volwassenheid brachten. Benjamin de Vries zegt over de huwelijkspartners:

Zijn dochters trouwden allen met vrome Tora-lerende Joden en de schoonzonen werden niet uitgekozen vanwege hun afkomst of geld, maar vanwege hun Tora-getrouwe levensstijl en vroomheid.[v]

JAKOB ETTLINGER

Een aantal Nederlandse rabbijnen trouwde met dochters van de strikt-religieuze familie Wormser uit Karlsruhe. Daarmee raakten zij geparenteerd aan elkaar en aan de in zijn tijd belangrijkste Duitse rabbijn, Jakob Ettlinger die getrouwd was met Nanette Gnendel Wormser. Ettlinger is geboren in 1798 in Karlsruhe waar zijn vader rabbijn was en hijzelf korte tijd ook.

In 1825 wordt Jakob Ettlinger rabbijn van Mannheim[vi], in 1836 opperrabbijn van Altona bij Hamburg tot zijn dood in 1871. Jakob Ettlinger wordt wel beschouwd als de eerste leider van de neo-orthodoxie in een tijd dat de reform zijn intrede doet. Ettlinger behoort tot de eerste Joden die tot de universiteit van Würzburg worden toegelaten om er filosofie te studeren. Na hep-hep[vii] rellen van 1819 is Ettlinger gedwongen zijn studie af te breken. Hij was de leraar van de rabbijnen Samson Raphael Hirsch in Frankfort en Esriel Hildesheimer, rector van het rabbijnenseminarium in Berlijn. Ettlinger predikt in het Duits, stimuleert profaan onderwijs voor jongens en meisjes, en houdt tegelijkertijd vast aan de traditionele uitleg van het Jodendom, waarin hij door de andere rabbijnen in Duitsland (en Nederland) als leider wordt beschouwd.

In 1829 wijst Ettlinger, op dat moment rabbijn van Mannheim, een verzoek om rector van het Seminarium in Amsterdam te worden af. Nederlandse rabbijnen stonden onder zijn invloed. Een voorbeeld is het feit dat de Nijmeegse opperrabbijn Jacob Lehmans zich tot Ettlinger in Altona wendt voor het antwoord op een halachische vraag. De Duitse rabbijnen Dr. Joseph Isaacssohn, opperrabbijn in Rotterdam, en Dr. Salomon Cohn, opperrabbijn in Maastricht, waren schoonzonen van Ettlinger.

DE VERWANTSCHAP VAN NEDERLANDSE RABBIJNEN

Dochters van Baruch Wormser, zwager van Ettlinger, trouwden met de door Dünner opgeleide Nederlandse opperrabbijnen Tobias Tal en Lion Wagenaar en met Abraham Moses Dünner en Wolff Isaak Dünner, twee broers van Dr. Dünner. Benjamin de Vries zegt dat Wolff Isaak Dünner zijn rabbinale bevoegdheid mogelijk van de beroemde Ettlinger heeft gekregen.[viii] Benjamin de Vries zelf was getrouwd met Bertha de Beer, een kleindochter van Dr. Dünner. Rosa, een kleindochter van Abraham Moses Dünner en dochter van Lasar Dünner (neefje van Dr. Dünner dat de heldenbiografie over hem schreef), trouwt met Joseph, een zoon van Abraham Samson Onderwijzer. Hanna, een dochter van opperrabbijn Onderwijzer, trouwt met rabbijn-directeur Saul Sohlberg. Zijn broer, Jakob Hartog Sohlberg – geen rabbijn maar ondernemer in tabak, trouwde met Judith Bamberger, een dochter van rabbijn Simon Simcha Bamberger, de rabbijn van Asschaffenburg en de oudste zoon van Seligmann Bär Bamberger, de Würzburger Rav. Joel Vredenburg was getrouwd met Esther Bamberger. Zij was een nicht van Judith Bamberger en een dochter van rabbijn Isaac Seckel Bamberger die een broer was van Simon Simcha Bamberger.

Een dochter van Lion Wagenaar was Betty Levie-Wagenaar. Zij was de schoonmoeder van Herman Duitz. Levi (Louis) Hirschel, More en bibliothecaris van de Bibliotheca Rosenthaliana, was getrouwd met diens zuster.

De Zwolse opperrabbijn Samuel Juda Hirsch trouwde met een kleindochter van Wormser. Tal, Wagenaar en Hirsch waren zo dus onderling verwant maar op hun beurt ook verwant met de Nederlandse opperrabbijnen en rabbijnen Jeremia Samuel Hillesum (Drenthe) diens zoon Uri Meijer Philip Hillesum (Moré, docent aan het Seminarium) en U.M.Ph.’s achterneefje Louis Levi Hirschel (Moré en drs. klassieke talen, bibliothecaris Rosenthaliana), Samuel Azarja Rudelsheim (Friesland), Justus Tal (Utrecht/Drenthe, Amsterdam), Abraham Samson Onderwijzer (Amsterdam), de twee rabbijnen-broers Saul (rabbinaats-directeur Amsterdam) en Izak Levie Sohlberg (Den Haag, Rotterdam), Abraham van Loen (Groningen, Den Haag), Joel Vredenburg (Amsterdam, Gelderland) en diens zoon Izak Vredenburg (Amsterdam) en schoonzoon Joseph d’Ancona (PIG Amsterdam). D’Ancona op zijn beurt was een neef van Philip Frank, de opperrabbijn van Noord-Holland.

Jesaja Kleerekoper, opgeleid aan het Nederlands-Israëlietisch Seminarium en jarenlang leraar aan het seminarium en aan het Beth Hamidrasj in Amsterdam, was in 1834 getrouwd met Esther Samuel Hirsch, dochter van Samuel Joseph Hirsch, rabbijn in Amsterdam. Joseph Hers is de stamvader van de Amsterdamse Hirschen. Hij kwam uit Frankfurt an dem Oder en overleed in Amsterdam in 1803. Tot zijn nazaten behoorden de rabbijnen en godsdienstleraren Samuel Joseph Hirsch (zoon van Joseph Hers), diens (schoon)zonen Jesaja Kleerekoper, Joseph Samuel Hirsch (met Abraham Jacob Susan samen waarnemend opperrabbijn van Amsterdam), Meijer Samuel Hirsch (Leeuwarden, Amsterdam), David Samuel Hirsch (Wageningen, Antwerpen), Asser Benjamin Hirsch, Simon Azarja Hirsch, Samuel Abraham Hirsch (Jews’ College, Londen), kleinzonen Samuel Azarja Rudelsheim (Friesland), Benzion Joachim Hirsch en Samuel Juda Simon Hirsch (Zwolle), van de laatste was Izak Vredenburg (Amsterdam) een schoonzoon. Cato, een kleindochter van Samuel Joseph Hirsch en een dochter van de Amsterdamse waarnemend opperrabbijn Joseph Samuel Hirsch was getrouwd met Abraham van Loen.
Jesaja Kleerekoper en Esther Hirsch hadden vijf zonen waarvan er een godsdienstonderwijzer was in Zutphen, en een in Tiel, een was chazzan van de Dritssjoel en een was sjammasj van de Rapenburgerstraat-sjoel. Ephraim Mordechai Kleerekoper (laagste rang godsdienstonderwijzer, 1902), een kleinzoon van Esther Samuel Hirsch en Jesaja Kleerekoper, leidde diensten in de Nederlandse synagoge in Antwerpen. Ephraims oudste zoon, Baruch Isaac, keerde uit Antwerpen naar Nederland terug om aan het Seminarium te worden opgeleid. Baruch werd godsdiensthoofdonderwijzer en daarna darsjan, de eerste rabbinale graad.

Aäron Barend Davids (opperrabbijn van Friesland, Groningen, Rotterdam) en de rabbijnen Lazar Dünner (Amsterdam) en Jo Dünner (Amsterdam), waren nazaten van dr. Dünner. Philip Frank, opperrabbijn van Noord-Holland, was getrouwd met een zuster van Jo Dünner, een kleindochter van Dr. Dünner. Ook Jozef van Gelder die in Utrecht als rabbijn fungeerde, was getrouwd met een zuster van Jo Dünner. Van Gelder was een zoon van rabbijn Izak van Gelder (Den Haag, Zeeland); een dochter van Izak van Gelder trouwde met opperrabbijn Levie Vorst van Rotterdam. Lea Coster, de vrouw van Izak van Gelder, was een dochter van Clara Israel Ricardo en een nicht van dr. Benjamin Israel Ricardo, rabbijn van de Portugees-Israëlitische Gemeente in Amsterdam.

ABRAHAM ASSCHER Emzn., OPPERRABBIJN VAN GRONINGEN

De op relatief jonge leeftijd overleden opperrabbijn van Groningen, Abraham Asscher Emz. (1884-1926) is het misschien wel meest duizelingwekkende voorbeeld van interne verwantschap waarbinnen de Dünners trouwden. Opperrabbijn Asscher was getrouwd met Clara Pinkhof, dochter van Dünners vriend, arts en president-curator van het Seminarium Hermanus Pinkhof. Clara’s broer Sallie Pinkhof was twee keer getrouwd; eerst met Sophie de Beer. Sophie was een kleindochter van Dr. Dünner. Sophie’s broer Sally Leonard de Beer, die in 1962-1964 over Dünner in Hakehilla schreef, was getrouwd met Elisabeth Davids, ook een kleindochter van Dr. Dünner. Zij was een zuster van opperrabbijn Davids. Sallie Pinkhof trouwde na het overlijden van zijn eerste vrouw met Rosalie de Paauw. Haar vader was Eliazer de Paauw, een broer van Aaron de Paauw die was getrouwd met achtereenvolgens Bertha en Hanna Dünner, dochters van de opperrabbijn.

Opperrabbijn Davids was getrouwd met Erica Feuchtwang, dochter van Dr. David Feuchtwang, de opperrabbijn van Wenen[ix]. David Feuchtwangs schoonvader was Wolff Isaak Dünner, de broer van Dr. J.H. Dünner. Davids, via zijn moeder Rosa Davids-Dünner een kleinzoon van J.H. Dünner, was dus getrouwd met zijn achternicht.

Rosenthaliana-bibliothecaris Jeremias Meijer Hillesum was niet alleen een neefje van opperrabbijn Hillesum en neef van U.M.Ph. Hillesum maar zijn vrouw Marianna Hillesum-Davids was de zuster van Nardus Davids, die getrouwd was met Rosa, dochter van Dr. Dünner. Jacob Hoofiën, Maggied die als rabbijn van Utrecht fungeerde, volgde er als zodanig zijn schoonvader Soesman Levie Blaauw op. Hoofiën was een oudoom van de vrouw van Isaac Maarsen (Den Haag). Een kleinzoon van Blaauw, Jacob Frank, was getrouwd met Henriette Hillesum, dochter van Jeremias Meijer Hillesum en Marianna Davids.

Een andere zuster van Nardus, Jeannette Davids, was getrouwd met Alexander Jacob Prins; hun dochter Elisabeth Prins was getrouwd met de godsdienstonderwijzer Nathan Dasberg, broer van opperrabbijn Simon Dasberg. Simon Philip de Vries (rabbijn te Haarlem) was een neef van Simon Dasberg.

De uit Den Haag afkomstige Abraham Salomon Levisson, opperrabbijn van Friesland en Drenthe, trouwde met Adéle de Beer, een van de dochters van Leonard de Beer en Dr. Dünner’s dochter Jeannette. Een andere dochter, Bertha de Beer, trouwde met Benjamin de Vries, Moré en docent aan het seminarium.

Een zuster van opperrabbijn Abraham Asscher, Vrouwtje, was getrouwd met Dr. Izak de Jongh, conrector van het seminarium.

Ook de laatste vooroorlogse opperrabbijn van Amsterdam, Lodewijk Hartog Sarlouis had zijn verwantschap met de andere Hollandse rabbijnen. Sarlouis was getrouwd met Lea Asscher. De Groningse opperrabbijn Abraham Asscher was haar neef. Philip Joachim Gobits was conrector van het Seminarium en volgde Dünner in 1911 op als rector. Gobits was een oom van Sarlouis. Op zijn beurt was Gobits een achterneef van Lion Wagenaar. Een zuster van Lion Wagenaar, Sprints, was getrouwd met de Maggied en Seminarium-docent Simon Salomons. Diens moeder, Ester Abraham Susan, was een dochter van de Amsterdamse rabbijn Abraham Joseph Susan. Alexander Salomons, een zoon van Simon Salomons was ook Maggied, en werkzaam als rabbijn van Nijmegen. Een andere zoon was de godsdienstonderwijzer Abraham Salomons die na de oorlog onder meer Rabbinaatssecretaris was in Amsterdam, leider van de jeugdvereniging Tikwatenoe en leraar van het Joodse Begrafeniswezen te Amsterdam.

De vrouwen van Gobits en Jeremia Samuel Hillesum, opperrabbijn van Drenthe, waren zusters. Gobits’ enige dochter, Marianna, trouwde met de godsdienstonderwijzer Abraham Frank, voorzanger in de wijksynagoge Ohel Ja’acob in Amsterdam Zuid en tweede chazzan in de opvolger ervan, de synagoge aan het Jacob Obrechtplein.

Zijn broer, Maurits Frank, was eveneens godsdienstonderwijzer en was getrouwd met Esther Blanes, dochter van de voorzanger van de Portugees-Israëlitische Gemeente in Amsterdam. Maurits Frank was de chazzan-leraar van de Joodse Gemeente Zandvoort. De vader van Abraham en Maurits was Aron Frank, godsdienstonderwijzer in Zwolle. Aron Frank was getrouwd met zijn nicht Esther Prins. Een zuster van Esther Prins, Rebecca, was getrouwd met Abraham Koekoek, zoon van de Hoogeveense godsdienstonderwijzer Mozes Koekoek.

In totaal zevenendertig aan elkaar verwante Nederlandse rabbijnen en opperrabbijnen. De lijst zou verder kunnen worden uitgebreid als ook de godsdienstonderwijzers worden toegevoegd, zoals hierboven al is gedaan voor de broerts Abraham en Karel Elburg en de broers Abraham en Maurits Frank en hun vader Aron Frank.

Een lijst met Nederlandse opperrabbijnen en rabbijnen die niet in verwantschap met de rest van de hoogste Joodse clerus stonden, is veel korter:

Mozes Monasch (conrector Seminarium, opperrabbijn Utrecht-Amersoort/Drenthe) trouwde met Tamar Henriette de Lima, een kleindochter van Jacob Meyer Lehren. Een achternichtje van Mozes Monasch was Bilha Vega die getrouwd was met dr. Benjamin Israël Ricardo, rabbijn van de Portugees-Israëlitische Gemeente in Amsterdam.

De eerdergenoemde Amsterdamse rabbijnen Coppenhagen en De Lange alsmede Moré drs. Abraham Frank wiens vader Akiba met een zuster van De Lange was getrouwd.

Salomon Heertjes (Brabant), een van zijn zes dochters, Julia, was getrouwd met de onderwijzer en godsdienstonderwijzer Max van Saxen. Opperrabbijn Heertjes had een broer Hartog Heertjes. Twee van diens dochters, nichtjes dus van opperrabbijn Heertjes, Clara en Jeanne Jacqueline, waren getrouwd met Daniel en Jacob (Jacques) Francès, twee zoons van Liaho (Eliahu) Francès, een van de twee rabbijnen van de Portugees-Israëlitische Gemeente in Amsterdam.
Eliazer Hamburg (Groningen); Dr. Isac Leo Seeligmann (Moré, classicus, bibliothecaris en hoogleraar)[x]; Joseph Wijnkoop (rabbijn in Rabbinaat Amsterdam, kortstondig want zeer tegen de zin van Dr. J.H. Dünner tegelijkertijd opperrabbijn van Utrecht/Amersfoort); Dr. Tobias Lewenstein (Friesland, Den Haag) en Dr. Meijer de Hond tegen wie beide laatsten Dünner heftig heeft geopponeerd.[xi] Salomon Joseph Cauveren was secretaris en godsdienstleraar in Alphen aan den Rijn, Eindhoven en Haarlem. Diens zoon Joseph Cauveren bekleedde geen religieus ambt maar was wel bode van het Beth Hamidrasj in Amsterdam. Diens zoon Jonas Efraim Cauveren was Maggied en had een doctoraal klassieke talen. Daarmee was hij leraar klassieke talen, eerst in Apeldoorn en vanaf 1921 aan het lyceum in Doetinchem.

In Rotterdam was er onder de opperrabbijn, rabbijn en sub-rabbijn ook onderlinge verwantschap. Marcus / Mordechai Cohen, rabbijn in Rotterdam was getrouwd met Anna Dzialowski. Anna’s zuster Helene trouwde met Saul Mozes Slagter, hoofd van het joodse onderwijs in Rotterdam. Slagter was darsjan en voor zijn darsjan-examen opgeleid door de Rotterdamse opperrabbijn dr. Bernhard Löbel Ritter. Diens zuster Anna Pauline Ritter was getrouwd met Aron Dzialowski, een broer van Anna en Helene. Cohen en Slagter waren zwagers, Ritters zwager was de broer van de vrouwen van Cohen en Slagter. Nissan Simon Cohen, de zoon van Marcus / Mordechai Cohen, en opperrabbijn Aron Schuster (Amsterdam) trouwden met twee zusters Packter.

Aron Schuster had een zuster, Hinde, die zich Hannie noemde. Zij was getrouwd met Abraham Elburg, die zich Emil noemde. Abraham/Emil haalde zijn laagste rang godsdienstonderwijzer in 1919 en middelste rang in 1926 en was godsdienstonderwijzer werkzaam in achtereenvolgens Delfzijl (1919), Pekela (1921), Leek (1924), Kampen (1925) en Lochem (1930). In augustus 1943 werd het gezin Elburg-Schuster gedwongen van Lochem te verhuizen naar de Jodenwijk Transvaalbuurt van Amsterdam. Bij de allerlaatste razzia, op 29 september 1943, bij gelegenheid waarvan Amsterdam Judenfrei kon worden verklaard, werden Emil, Hannie en hun dochtertje Bertha (Bettie) opgepakt, naar Kamp Westerbork afgevoerd en vandaar gedeporteerd. Zijn broer Karel Elburg die getrouwd was met Frederika (Frieda) van Dam was ook godsdienstonderwijzer, eerst in Eibergen, daarna net als zijn broer in Leek, na de oorlog in Enschede, Hilversum (Rudelsheimstichting) en in Amsterdam was hij sjochet (slachter) en jarenlang in de sjoel waar Schuster opperrabbijn was, aan het Jacob Obrechtplein, de ba’al kore, voorlezer uit de Tora.

Emanuel (Max) Soetendorp, de broer van Jacob Soetendorp, godsdiensthoofdonderwijzer akte B (hoogste rang) die na de oorlog liberaal rabbijn werd, trouwde met Lotte Teitler, zus van Klara Teitler, de vrouw van Barend Drukarch, eveneens Seminarist en vanaf eind jaren zestig rabbijn van de Portugese Gemeente en van het Opperrabbinaat Utrecht. Abraham Prins, in de eerste naoorlogse jaren rabbijn in Amsterdam en opperrabbijn van Groningen en Overijssel, was getrouwd met een zuster van Drukarch.

Tachtig procent van de Nederlandse rabbijnen was dus op de een of andere manier aan elkaar of minstens aan een andere rabbijn verwant.

Van de 55 hier genoemde rabbijnen zijn er 34 met J.H. Dünner verwant.

Van de overige 21 zijn er 3 (Blaauw – Hoofiën – Maarsen), 4 (Ritter, Cohen, Slagter en Schuster), 2 (De Lange en Frank), 2 (Prins en Drukarch), 2 (Monasch en Ricardo) en 2 (Heertjes en Francès) onderling verwant. Van slechts zeven rabbijnen: Monasch, Coppenhagen, Hamburg, Seeligmann, Wijnkoop, Lewenstein en De Hond, kon ik geen verwantschap vinden met enige andere Nederlandse godgeleerde. Seeligmanns vader, Sigmund, was leerling aan het Seminarium geweest. De vader van Lewenstein, Mozes Juda, was opperrabbijn van Suriname.

Uit deze opsomming van de rabbinale familiebanden blijkt dat ondanks dat het aantal joden in Nederland tussen 1865 en 1930 op zo’n 68.000-110.000 lag,[xii] de Joodse geestelijkheid in kleine, ja zelfs in uiterst kleine kring trouwde. Ofwel omdat er nu eenmaal weinig huwelijkskandidaten waren met hetzelfde profiel als de jonge rabbijn, ofwel omdat de keuze bewust werd gemaakt.

 

A            VERWANT met DÜNNER, WORMSER, ELKAAR

  1. Tobias Tal
  2. Lion Wagenaar
  3. Jesaja Kleerekoper
  4. Samuel Juda Hirsch
  5. Jeremia Samuel Hillesum
  6. Uri Meijer Philip Hillesum
  7. Soesman Levie Blaauw
  8. Jacob Hoofiën (maggied)
  9. Isaac Maarsen
  10. Louis Levi Hirschel
  11. Samuel Azarja Rudelsheim
  12. Simon Salomons (maggied)
  13. Justus Tal
  14. Abraham Samson Onderwijzer
  15. Saul Sohlberg
  16. Izak Levie Sohlberg
  17. Abraham van Loen
  18. Joel Vredenburg
  19. Izak Vredenburg
  20. Joseph d’Ancona
  21. Aäron Barend Davids
  22. Lazar Dünner
  23. Jo Dünner
  24. Philip Frank
  25. Jozef van Gelder
  26. Izak van Gelder
  27. Levie Vorst
  28. Benjamin Israel Ricardo
  29. Lodewijk Hartog Sarlouis
  30. Philip Joachim Gobits
  31. Abraham Asscher Emz.
  32. Jeremias Meijer Hillesum
  33. Simon Dasberg
  34. Simon Philip de Vries
  35. Abraham Salomon Levisson
  36. Benjamin de Vries
  37. Izak de Jongh
  38. Alexander Salomons (maggied)
  39. Aron Frank, godsdienstonderwijzer
  40. Abraham Frank, godsdienstonderwijzer
  41. Maurits Frank, godsdienstonderwijzer

 

B1          WEL MET MINIMAAL ÉÉN ANDER VERWANT; NIET VERWANT MET DÜNNER, WORMSER

  1. George de Lange
  2. Abraham Frank
  3. Mozes Monasch
  4. Benjamin Israël Ricardo
  5. Bernhard Löbel Ritter
  6. Marcus / Mordechai Cohen
  7. Saul Mozes Slagter (darsjan)
  8. Salomon Heertjes
  9. Liaho (Eliyahu) Francès
  10. Aaron Schuster
  11. Abraham Prins
  12. Barend Drukarch
  13. Abraham Elburg, godsdienstonderwijzer
  14. Karel Elburg, godsdienstonderwijzer
  15. Max van Saxen en Julia van Saxen-Heertjes, godsdienstonderwijzers

 

B2          GEEN VERWANTSCHAP

  1. Philip Coppenhagen
  2. Eliazer Hamburg
  3. Isac Leo Seeligmann
  4. Joseph Wijnkoop
  5. Tobias Lewenstein
  6. Meijer de Hond

 

[i] Nieuw Israëlietisch Weekblad, 16 december 1927

[ii] Chaya Brasz in e-mail aan Ruben Vis, 30 juni 2015: “… dat in de tijd van Dr. J.H. Dünner de partners van de toekomstige Nederlandse rabbijnen er absoluut bij werden gezocht. … Ik denk ook niet dat er iemand van zijn pupillen is getrouwd zonder dat hij weet had van de afkomst van de bruid.”

[iii] J. Michman, De stichting van het Opperconsistorie (1808) een keerpunt in de geschiedenis van de Nederlandse Joden II, in Studia Rosenthaliana Vol. 18-2, p. 146, noot 91.

[iv] De eerste keer dat ik mij iets van de verwantschappen tussen 19-20e-eeuwse Nederlandse rabbijnen realiseerde, was bij mijn uitwerking en analyse van een in handschrift bewaard gebleven predicatie van opperrabbijn S.J.S. Hirsch van Zwolle, naar aanleiding van de zin “Verzamelt u en komt kinderen van Jacob, en luistert naar Israel uw vader”. (Bereesjiet 49:2; p’ Wajechi) zonder jaartal, die ik heb gepresenteerd op sjabbat Wajechi 5774, 2013, in de JCC Sjoel Buitenveldert te Amsterdam. Voor die presentatie had ik enkele biografische gegevens van Hirsch verzameld en kwam er toen achter dat hij door huwelijken geparenteerd was geraakt aan de opperrabbijnen Van Loen, Tal, Wagenaar, Vredenburg en via diens broers Abraham Moses Dünner en Wolff Isaak Dünner ook aan Dr. Dünner.

[v] [Chidushe HaRitsad], deel 1, Jerusalem, Mossad Harav Kook, 1981, p. 13

[vi] De gebroeders Lehren zijn uit Mannheim afkomstig. In een nog ongepubliceerd artikel over Abraham Prins gaat Dr Ja’acov Colthof in op het verband tussen Ettlinger en Lehren en verklaart de voor Amsterdam uitzonderlijke hang bij de Lehrens naar mystiek.

[vii] Hep-hep, was een uitroep die bij de rellen werd gebruikt.

[viii] [Chidushe HaRitsad], deel 1, Jerusalem, [Mossad Harav Kook], 1981, p. 11

[ix] [Chidushe HaRitsad], p. 9

[x] Dr. I.L. Seeligmann is een zoon van Sigmund (door zijn ouders bij zijn bar mitswa in het NIW aangeduid als: Sigismund) Seeligmann, afkomstig uit Karlsruhe, waar zijn vader Aron voor zijn vertrek naar Amsterdam actief lid was in de lokale Austritt Gemeinde zoals ook de familie Wormser. De achternaam Seeligmann lijkt te zijn aangenomen door Sigmunds vader Aron, wiens vader Sigismund Ettlinger heette. Dr. Dünner, die zich met “Wormser, Ettlinger en Karlsruhe” omringde, vond in Sigmund Seeligmann iemand met de drie zelfde kenmerken en ook een op z’n minst ideologische verwant. Zie voor de ideologische verwantschap: Robert Cohen, Sigmund Seeligmann en de polemiek over het Zionisme in 1905, in: Studia Rosenthaliana Vol. XXIV-2, p. 169

[xi] In het stapeltje aangetroffen getypte Orde der Lijkstaatsie van de begrafenis van Dr. Dünner, is met de hand bijgeschreven: “Dr. T. Lewenstein, Copenhagen, expresselijk overgekomen”. De naam van Dr. De Hond komt in de opsomming van de personen in de stoet niet voor.

[xii] J.C.H. Blom, J.J. Cahen, Joodse Nederlanders, … , in: Geschiedenis van de Joden in Nederland, Amsterdam, 1995, p. 250, op grond van E. Boekman, Demografie van de Joden in Nederland, Amsterdam, 1936.