Toen de Protestantse Kerk Nederland (PKN) in 2020 schuldbelijdenis uitsprak voor houding en handelen in de oorlogsjaren ten aanzien van de Sjoa die zich voltrok, sloeg de PKN wat mij betreft een bladzijde om. Mijn reactie was toen: “Het is historisch. Natuurlijk is het laat. Te laat voor wie de oorlog heeft overleefd en sindsdien is overleden. Maar voor de toekomst is het niet te laat. Dit betekent voor mij een nieuw vertrekpunt. Het boek van de Sjoa gaat nooit dicht, maar met deze schuldbelijdenis van de Protestantse Kerk slaat de PKN nu wel een bladzijde om.”
Het is mede daarom dat er zo fel is gereageerd op een reisverslag van de Raad van Kerken waarin een vergelijking werd gemaakt van de Palestijnen met een bord uit Nederland in Yad Vashem waarop staat ‘voor Joden verboden’, exact twee jaar na de uitgesproken schuldbelijdenis.
Ik heb de uitgesproken schuldbelijdenis niet voor niets ‘een nieuw vertrekpunt’ genoemd. Een nieuw vertrekpunt voor de kerk zelf, in haar beoordeling van het eigen gedrag in ’40-’45 en daarna. Maar daarmee is dit vertrekpunt voor de kerk zelf ook een vernieuwing van een relatie. Een relatie die het jodendom nooit zocht maar waarin het is beland doordat het christendom zich vanaf haar stichting besloot te verhouden tot de boeken van de Tenach. Een opgedrongen relatie, waarin het christendom zichzelf ook lange tijd beschouwde als de vervanger of de vervuller van het jodendom. Nostra Aetate (Tweede Vaticaanse Concilie, 1965) heeft daar in ieder geval voor het Rooms-Katholicisme een streep doorheen gezet. In dat deel van het christendom is een fundamenteel andere visie op het Jodendom gekomen. Die verandering is er gekomen na de Sjoa en wordt ook duidelijk door de Sjoa gestempeld. In het niet-Rooms-Katholieke deel van het christendom ligt dit aanmerkelijk anders. Dit blijkt uit de verklaring van de Wereldraad van Kerken uit 1948, het oprichtingsjaar van de staat Israel. Het is ook het oprichtingsjaar van de Wereldraad van Kerken. De Rooms-Katholieke Kerk is geen lid van de Wereldraad van Kerken. De Wereldraad van Kerken nam op haar oprichtingsvergadering in Amsterdam een tekst aan over het Joodse volk.
Anti-semitism is sin against God and man. Only as we give convincing evidence to our Jewish neighbours that we seek for them the common rights and dignities which God wills for His children, can we come to such a meeting with them as would make it possible to share with them the best which God has given us in Christ.
[“The Christian Approach to the Jews”, report of Committee IV ‘Concerns of the Churches’, The First Assembly of the World Council of Churches, official report, New York, Harper & Bros, 1949, pp. 160-164.]
Wie de moeite neemt om na de eerste zin door te lezen en zich door de ietwat omslachtige formulering te worstelen, komt tot de ontdekking waarom antisemitisme als een zonde tegen God en tegen mensen wordt beschouwd. We moeten overtuigend bewijs geven aan onze Joodse buren dat we willen bereiken dat zij, de Joden dus, de gelijke rechten en waardigheden bereiken die God wenst voor Zijn kinderen. Alleen dan kunnen we met hen in ontmoeting komen wat het mogelijk maakt om met hen het beste te delen wat God gegeven heeft in Christus. Om de laatste twee woorden draait het: in Christus. Het punt is, wij zijn niet in Christus en zullen dat ook nooit willen zijn. Want dan zijn we geen Joden meer, maar christenen. Met deze tekst zegt de Wereldraad van Kerken niets minder dan dat het erop uit is om joden christelijk te maken. Wie dat niet doet, pleegt een zonde tegen God. Omdat we (= christenen) Zijn boodschap niet met de Joden delen, en tegelijkertijd dezelfde zonde plegen jegens de Joden omdat we (opnieuw: christenen) hen het goede van God onthouden, in Christus. Wie zich daaraan als christen onttrekt, pleegt een zonde tegen God en mensen; het is een antisemitische gedraging.
Het zijn de woorden van de Wereldraad van Kerken direct bij de oprichting ervan in 1948 vrijwel direct na de Sjoa. De Wereldraad van Kerken ziet niet dat het Joodse volk drie maanden eerder, op 15 mei 1948, haar eigen Joodse staat heeft opgericht. Nee, de Wereldraad van Kerken ziet Joden nog steeds als doelwit van zending en overtuiging. Noch de Sjoa, noch de oprichting van de staat Israel zijn voor de Wereldraad van Kerken reden om een andere visie op het Joodse volk te ontwikkelen. Dertien jaar later op de Assemblée van 1961 in New Delhi neemt de Wereldraad een resolutie aan die de verklaring van 1948 herbevestigt. Antisemitisme wordt opnieuw veroordeeld maar uiteindelijk draait het, ook wat de joden betreft, maar om één ding: wel of niet in Christus. In een document uit 1992 “Christian-Jewish Dialogue Beyond Canberra” slaat het Centraal Comité van de Wereldraad een duidelijk mildere toon aan. Toch wordt weer verwezen naar de verklaring van 1948 in plaats van er ferm afstand van te nemen en een andere tekst te formuleren voor de verbetering van de relaties met het jodendom.
… intensifies our resolve, rooted in our understanding of Christian history and theology, to oppose vigorously anti-Semitism in all its forms. We have been clear in our stance against anti-Semitism. The First Assembly gathered in Amsterdam in 1948 stated unequivocally: “We call upon all the churches we represent to denounce anti- semitism, no matter what its origin, as absolutely irreconcilable with the profession and practice of Christian faith. Anti-Semitism is sin against God and man”.
In 2019 herstelde IJCIC, een Joodse commissie voor interreligieuze betrekkingen, na twintig jaar de relaties met de Wereldraad van Kerken. Een van haar vicevoorzitters, David Sandel van de Amerikaans-Joodse Anti Defamation League, deed verslag van de bijeenkomst tussen WCC en IJCIC (International Jewish Committee on Interreligious Consultations). Hij verwees naar de passage uit 1948, maar hield net als de WCC-verklaring uit 1992 op te citeren daar waar de tekst problematisch begint te worden.
In 1948, the year it was founded, the WCC declared ” We call upon all the churches we represent to denounce anti-semitism, no matter what its origin, as absolutely irreconcilable with the profession and practice of the Christian faith. Anti-Semitism is sin against God and man.”
Toen de schuldbelijdenis werd uitgesproken waren we 72 jaar na 1948. Maar zijn we ook verder gekomen in de houding van de kerken? Ik was ervan overtuigd van wel. Vooral OJEC heeft wat dit betreft uitstekend werk verricht. En toch, wat zien we gebeuren? Het is deze passage in de PKN-schuldbelijdenis die opvalt.
In de erkenning van dit alles belijdt de kerk schuld. Vandaag in het bijzonder tegenover de Joodse gemeenschap. Want antisemitisme is zonde tegen God en tegen mensen.
De woorden ‘antisemitisme is zonde tegen God en tegen mensen’, is niet een in 2020 mooi geformuleerde tekst, maar het begin van de alinea uit de verklaring van de Wereldraad van Kerken, aangenomen in de oprichtingsvergadering in Amsterdam in 1948, die eindigt met de oproep joden, als het gaat om Jezus, van hun ongelijk te overtuigen. Hoe is het mogelijk om zich te bedienen van uitgerekend deze passage als het gaat om schuld te belijden tegenover de joden. Hoe onhandig kun je zijn, of hoe gevangen zit je in je eigen kokervisie. Is er dan niets veranderd in 72 jaar? Kennelijk niet. Een valse start voor een nieuw vertrekpunt.